“Ik moet toegeven dat ik mij al te gemakkelijk van die jongens ontmaakt heb en mijn gesticuleren, dat nog zo goed als actueel is, komt mij reeds belachelijk voor, vooral die zigzag, want het is zeer onwaarschijnlijk dat zij mijn bedoeling begrepen hebben. En die Maria Van Dam, waarvan zij de naam zo geestdriftig in hun kartonnen blazoen voeren, wie mag dat wel zijn? Zeker een volksmeisje, want ik kan mij niet voorstellen dat drie koelies ’s avonds aan de havenkant op zoek zouden zijn naar een freule. Onder het volk vind je echter verduiveld knappe mokkels die meestal niet veel complimenten maken. En Maria is voor mij de mooiste van alle meisjesnamen. Nu dat is bijzaak, want het gaat niet om mij maar om het lot van die dolende stakkers.
Onwillekeurig spring ik van mijn tram en ga weer op mijn zwartjes toe die mij dadelijk herkennen en met een glimlach als een dageraad welkom heten.
‘Een vreemde stad,’ zegt Ali, ‘al de straten gelijken op elkander.’ Maar ik leg hem met de hand het zwijgen op en verklaar dat ik mee zal gaan tot bij het meisje van de sigarettendoos. Meteen loop ik vastberaden in de richting van de derde rechts, naast Ali, gevolgd door zijn donkere, zwijgzame kameraden.
Zo ben ik dan eindelijk de baan eens op met mensen die volkomen verschillen van de volksgenoten met wie ik gedoemd ben al mijn dagen te slijten, althans met mensen van een andere kleur, die anders lopen, anders groeten en lachen, misschien ook anders haten en beminnen, die in ieder geval van onze beroemdste medeburgers nooit hebben gehoord en voor wie onze vorsten en heiligen absoluut niet in tel zijn, dus zeer waarschijnlijk mensen naar mijn hart. En nu deze drie zo onverhoopt mijn pad hebben gekruist moet ik er onverwijld uithalen wat er te halen is, want onze betrekkingen zullen kortstondig van duur zijn.”
Van Willem Elsschot (1882-1960) doet het volledige verzameld werk ertoe, en als ik één boek mee mocht nemen naar een onbewoond eiland, dan was het de kloeke band met al die teksten die zo onwaarschijnlijk goed geschreven zijn en zo wars van elk effectbejag, dat je er keer op keer tot in elke vezel van je lijf van kunt genieten.
In 2010 maakte ik een bewerking van Het dwaallicht voor vier acteurs van Al Dente. Ze speelden de voorstelling in een bovenzaal van het Scheltemacomplex in Leiden, in de laatste weken voor kerst. Het sneeuwde in die periode flink, maar het publiek bleef komen en we verkochten alles uit. Dwaallicht werd een voorstelling waar ik nog steeds met geweldig veel plezier aan terugdenk.
In het fragment hierboven krijgt de hoofdpersoon, Elsschots alter ego Frans Laarmans, spijt van het feit dat hij drie Afghaanse matrozen, op zoek naar een zekere Maria van Dam, bij het wijzen van de weg wat al te gemakkelijk heeft afgescheept. De route naar de Kloosterstraat 15 in het Antwerpse havenkwartier loopt via een onbegrijpelijk zigzag patroon. Laarmans besluit niet de tram naar huis te nemen, maar alsnog het drietal te vergezellen op hun zoektocht naar het meisje Maria. Doet hij dat uit eigenbelang, is ‘geilheid zijn stut’? Of is hij oprecht begaan met ‘het lot van die dolende stakkers’? Dat is in feite de centrale vraag in het verhaal.
De mooiste zin – een behoorlijk lange, maar wat leest-ie fijn – vind ik deze: “Zo ben ik dan eindelijk de baan eens op met mensen die volkomen verschillen van de volksgenoten met wie ik gedoemd ben al mijn dagen te slijten, althans met mensen van een andere kleur, die anders lopen, anders groeten en lachen, misschien ook anders haten en beminnen, die in ieder geval van onze beroemdste medeburgers nooit hebben gehoord en voor wie onze vorsten en heiligen absoluut niet in tel zijn, dus zeer waarschijnlijk mensen naar mijn hart.”
In Scheltema sprak Bram Wildeman die woorden – in de bewerking een klein beetje anders – precies in de juiste cadans, en ik was geweldig ingenomen met de muziek die ik erbij gevonden had: een Gymnopedie van Erik Satie, uitgevoerd door het Oostenrijkse kwartet Amarcord Wien. Niet met piano, maar met viool, contrabas, cello en accordeon (kijk en luister onderaan deze pagina).
Alles kwam op dat moment samen, ik voelde m’n ogen prikken, Alle Menschen werden Brüder, de hele wereld verzoende zich, utopia lag achter de eerstvolgende straathoek.