Sophocles, Antigone

(vert. Pé Hawinkels)

Op de wereld is er veel
waar je verstand bij stilstaat, maar
niets dat meer
verbijstert dan de mens.
Dat trotseert
’s winters de stormen uit het zuiden
op de schuimbekkende zee,
dat laveert
bedreven tussen huizen-
hoge golven door.
De meest verheven
godheid van allemaal,
de aarde, snijdt
hij van jaar tot jaar
aan repen, – hoe onsterfelijk
en onvermoeibaar zij
ook moge zijn,
hij krijgt haar klein
met het rusteloze heen en weer
van zijn ploegen
en het zwoegen
der paardachtigen.

Het luchthartige
gevederde volkje
weet hij te bemachtigen
met net en strik;
de beesten uit de wildernis
en in de zee de zilte vis,
alles wordt
in de listen van de mens
gestrikt. Hij temt
met behulp van zijn
raffinement
het wild uit bergen en uit dalen,
hij dwingt de hengst
met wapperende manen
in het gareel
en de dappere bergstier
onder het juk.

Hij heeft zich de taal
eigen gemaakt en vervolgens
het denken, snel als de wind,
hij heeft zich tot een groter verband
leren organiseren,
de aanvallen weren van
het guurste vriesweer en
de venijnigste stortbui:
hij weet zich altijd weer
te behelpen; hij kan
elke toekomst recht in de ogen zien.
Alleen op de dood
zal hij nooit een uitweg weten,
hoe uitzichtloze ziektes
hij ook kan genezen.

Maar al is hij dan
in zover een redelijk wezen
dat hij verstandelijk
meer dan voldoende uit
de voeten kan,
toch komt hij nu eens tot
hoogstaand handelen,
dan weer tot slecht:
nu eens maakt hij zijn land
groot door de wet
en de eed aan het recht
te respecteren,
dan weer zal
hij het saboteren
als hij zich met wellust overgeeft
aan een negatieve trant
van denken. Maar
voor wie het laatste geldt
blijft mijn huis gesloten, –
zo iemand wordt nooit een geestverwant.

 

Niets dat meer verbijstert dan de mens

In de NRC van 10 oktober 2020 schreef classicus, essayist en romancier Herman Stevens, in een artikel met de titel Hoe Grieks mijn leven redde: “Sophocles Antigone, de meest indrukwekkende tragedie uit de Griekse canon, over een meisje dat de wet trotseert en ter dood wordt veroordeeld. In haar bruidskleedje loopt ze naar haar graf, woedend over wat haar is aangedaan. Die woede, omlijst door duizelingwekkende mooie koorlyriek, is 2.500 jaar later nog steeds verpletterend. Antigone is de tekst die we voor buitenaardse wezens moeten klaarleggen zodat ze later kunnen zien waartoe de mensheid in staat was, waaronder ook onze wonderlijke drang tot zelfdestructie.”
In 1990 was ik zo vermetel om als regisseur van het leerlingentoneel op mijn school voor Antigone te kiezen, weliswaar in een eigen versie die uitging van zowel het origineel van Sophocles (496-406 v.Chr.) als de moderne bewerking van de Franse auteur Jean Anouilh (1910-1987). Wat ik niet los kon laten, hoewel dat voor het tempo en de balans misschien wel had gemoeten, waren de bij Anouilh ontbrekende koren, omdat ik die, om de woorden van Stevens te gebruiken, nou eenmaal ‘duizelingwekkend mooi’ vond.
Als uitgangspunt nam ik de vertaling van Pé Hawinkels, en daar valt vast en zeker van alles op af te dingen – zijn onverschrokkenheid als vertaler werd door de puristen onder de kenners fel bekritiseerd – maar mijn hemel, wat een prachtige zinnen toverde die man uit zijn pen. Aan die koorteksten wilde ik absoluut niet sleutelen, en die nam ik dus onverdund over.
Pé Hawinkels (1942-1977): hoeveel meer had de productie van deze flamboyante Nijmegenaar – dichter, letterkundige, vertaler – kunnen zijn als hij niet enkele weken voor zijn 35ste levensjaar aan een hartaanval was bezweken. In de inleiding op Drie tragedies prijst zijn leraar klassieke talen Cornelis Verhoeven het vertaalvernuft van de jonge Pé: in de eerste klas van het gymnasium haalde ‘het heldere baasje met zijn stoppelhaartjes’ reeds de ene tien na de andere.
In het eerste bedrijf van Antigone heeft de Thebaanse koning Creon verordonneerd dat de lichamen van Eteocles en Polyneices, broers van Antigone en Ismene, beiden omgekomen in hun tweestrijd om Thebe, een verschillende behandeling dienen te krijgen. Het lijk van Eteocles moet plechtig worden begraven, maar dat van Polyneices, die als landverrader wordt beschouwd, moet bovengronds blijven, als een prooi voor roofvogels en honden. Creons nichtje Antigone, dapperder dan haar zus Ismene, negeert het bevel en strooit zand over het lichaam van haar broer. Creon verdenkt de wachters bij het lijk en dreigt hen allen te vermoorden als ze de werkelijke dader niet zullen vinden.
Na dit eerste bedrijf volgt het koor van bejaarde Thebanen, met een lyrische zang over de mens. Een vreemd wezen op de keper beschouwd, want al is hij dan niet bij machte de dood aan zich te onderwerpen, hij is tot het meest onwaarschijnlijke in staat. Maar wat hem pas écht een vreemde snoeshaan maakt, is dat hij, ondanks al zijn vaardigheden, niet de juiste keuze te weet te maken tussen goed en kwaad. ‘Hoogstaand handelen’ en ‘een negatieve trant van denken’ wisselen bij hem als het ware stuivertje, met alle narigheid van dien.
De zinnen bij Hawinkels vloeien, de regels huppelen, de woorden schitteren, ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen. Neem alleen al het gebruik van ‘Dat’ en ‘dat’ (in plaats van ‘hij’) in de vijfde en de achtste regel: volgens mij getuigt het van een zeldzame talige genialiteit. En dan de combinatie van volrijm, assonantie en alliteratie, heel fraai bijvoorbeeld in ‘de beesten uit de wildernis / en in de zee de zilte vis, / alles wordt / in de listen van de mens / gestrikt’. Maar ook daarvoor en daarna vind je dergelijke rijmcombinaties. Citeren is niet nodig.
Je kunt je afvragen of het koor hier ‘de mens’ in het algemeen of stiekem toch ‘een mens’ in het bijzonder op het oog heeft, en zo ja: wie dan? Het is een kwestie van perspectief of je Creon of juist Antigone die ‘negatieve trant van denken’ in de schoenen wilt schuiven. Het kan haast niet anders dan dat er naar Creon wordt verwezen, lijkt me, maar het maakt eigenlijk niet uit: het kan net zo goed over Trump gaan, over Poetin, Bolsonaro of willekeurig welk ander specimen van de menselijke soort die niet in staat blijkt ‘de eed aan het recht’ te respecteren.
De kracht van de klassieken is hun tijdloze, overweldigende importantie.

  • Drie tragedies (Sophocles, Antigone | Elektra; Euripides, Medea), vertaald door Pé Hawinkels, Baarn, 1979
  • Hieronder een fraaie animatie die het verhaal van Antigone in twee minuten perfect samenvat.

Mis niets en ontvang Nijhof Tekst in je mailbox

© 2024 Jos Nijhof