Publius Ovidius Naso, Metamorphosen

Het woonoord van vrouw Fama; Boek XII, vs. 39-63

“Er is een plek die in het midden ligt van zee en aarde
en hemelbanen – grenspunt van een driegedeeld heelal.
Vandaar wordt alles opgemerkt, hoe ver, hoe afgelegen
dan ook, en holle oorgewelven vangen elk geluid.
Vrouw Fama heerst er in een woonkasteel, dat zij liet bouwen
op ’t hoogste punt, met talloos vele openingen en
duizenden poortingangen, nooit met deuren afgesIoten:
het huis is dag en nacht geopend en geheel van brons
dat echoot; alom klinkt het en weerklinkt het en verklankt het
wat het maar hoort. Nooit is er stilte binnen, nergens rust.
Toch heerst er geen lawaai, ’t is meer geruis van
fluisterstemmen,
zoals een golvenzee kan klinken, als je die van ver
beluistert, of zoals de nagalm van een verre donder
wanneer door Jupiter met donkere wolken wordt gedreund.
Binnen zijn volle zalen, schimmig volk, dat in‑ en uitloopt,
overal rondhangt, duizenden geruchten door elkaar,
valse en ware, die een stroom aan praatjes rond doen waaien.
Een deel van hen vult holle oren met gefluisterd nieuws,
dat dan weer snel wordt doorgegeven met een groeiend aantal
verzinsels; elke nieuwe bron breidt de geruchten uit.
Daar wonen Lichtgelovigheid, het blinde Misverstand,
ijdele Blijdschap en door angst ontketende Paniek,
spontaan Protest en Fluisterpraat van dubieuze afkomst
en dus Vrouw Fama zelf die al wat zich in lucht, op zee
of aarde afspeelt ziet en nieuws vergaart door heel de wereld.”

Geruchten, valse en ware

Voor iemand met een beetje kennis van de klassieken is hij natuurlijk geen onbekende. Publius Ovidius Naso (43 v.Chr. – 17 na Chr.) behoort samen met onder anderen Vergilius en Horatius tot de grote Romeinse dichters rond het begin van onze jaartelling. Zijn bekendste werk, de Metamorphosen, behoorde – en behoort waarschijnlijk nog steeds – tot het bestand van teksten waarmee de vertaalvaardigheid van generaties gymnasiasten werd getoetst.
Het is een werk waarin de auteur teruggrijpt op oudere Griekse mythen, zoals we die bijvoorbeeld kennen uit het werk van de grote tragediedichters, uit Homerus’ beroemde heldenverhalen Ilias en Odyssee en Vergilius’ meesterwerk Aeneïs. De titel Metamorphosen verwijst naar de ‘gedaanten die in nieuwe werden veranderd’, zoals Ovidius het zelf omschrijft in zijn inleiding.
Telkens weer gaat het in deze tekst om gedaanteveranderingen, te beginnen met de oeromslag van Chaos naar Kosmos, en daarna vooral om veranderingen die plaatsvinden zodra de wereldorde verstoord wordt, bijvoorbeeld doordat een sterveling zich wil meten met de goden.
Na de voorstellingenreeks van Al Dentes Faëton in de Leidse Waag, in december 2009, kreeg ik van de spelers de Metamorphosen cadeau in de alom geprezen vertaling van M. d’Hane-Scheltema. Een toepasselijke attentie, want het verhaal van Faëton, de drieste, verongelijkte zoon van de god Apollo, is een van de toonaangevende verhalen uit de Metamorphosen.
Joost van den Vondel zag in de geschiedenis van de jongeling die na lang aandringen voor één dag de zonnewagen van zijn vader mag berijden een waarschuwing tegen de ‘Reuckeloze Stoutheit’ (= roekeloze overmoed) waardoor mensen zichzelf en hun omgeving in de afgrond storten – in Faëton zelfs letterlijk. Hij schreef er in 1663 een fantastisch treurspel over, Faëton of Reuckeloze Stoutheit waarvan ik een bewerking maakte – met in m’n hoofd nummers van The Beatles voor de soundtrack (Because, Sun King, Here Comes The Sun).
Het is vaak zo met die teksten waarmee je in je schooltijd om de oren bent geslagen: pas (veel) later ga je de werkelijke schoonheid ervan beseffen. In de Metamorphosen is werkelijk elke versregel raak en elke zin betekenisvol. Als je een paar bladzijden achter elkaar hebt gelezen, duizelt het je, dat dan weer wel, doordat je min of meer overvoerd wordt met beelden, betekenissen, nieuw gevormde samenstellingen en namen – idioot veel namen.
In Vondels Faëton komt ook ‘de Faem’ voor, Vrouw Fama hierboven, de godin van ‘de roem en het gerucht’. In de tragedie doet ze verslag van de vernielingen die Apollo’s zoon tijdens zijn drieste dagreis aanricht, als neutrale afgezant, en zonder het roddelelement dat haar doorgaans aankleeft. Ze heeft dan ook duidelijk een positieve en een negatieve kant: ze is bij machte de reputatie (faam) van stervelingen te vestigen, maar ook om valse geruchten te verspreiden, fake news, ‘dubioque auctore Susurri’, ‘en Fluisterpraat van dubieuze afkomst,’ zoals het hierboven in de vertaling heet.
Is er een mooiere metafoor denkbaar voor de verspreiding van zowel leugens als hele en halve waarheden dan deze regels van Ovidius? Het begint nog vrij neutraal met een beschrijving van Fama’s ‘woonkasteel’, maar weldra raken de verzen in een soort koortsachtige versnelling die de snel groeiende geruchtenstroom zó treffend illustreert dat je er als lezer bijna zelf van gaat hijgen. En dan eindigt het weer in alle rust met de twee regels die terugkeren naar Vrouw Fama en die haar schilderen als het verzamelpunt van ‘al wat zich in lucht, op zee of aarde afspeelt’.
Bij de woorden ‘elke nieuwe bron breidt de geruchten uit’ moet ik denken – weer zo’n typische, puur persoonlijke associatie – aan The Rumor, een van de beste nummers van de beste band ter wereld: The Band (zie hieronder). Het staat op het album Stage Fright (1970), is geschreven door gitarist Robbie Robertson en wordt gezongen door de bandleden Rick Danko, Levon Helm en Richard Manuel. Drie aparte vocalisten in één song, het is niet gebruikelijk, maar het illustreert hier des te sterker de veelstemmigheid van de geruchten waarover Ovidius reeds rapporteerde:
Now when the rumor comes to your town
It grows and grows, where it started, no one knows
Some of your neighbors will invite it right in
Maybe it’s a lie
Even if it’s a sin
They’ll repeat the rumor again
Het fragment over Vrouw Fama is een van de vele fragmenten die ik had kunnen kiezen om de poëzie van de Metamorphosen te illustreren. Het is geen doen om dat overvolle boek in een adem uit te lezen, dat is me eerlijk gezegd ook nooit gelukt, maar het is een genot om je er nu en dan mee terug te trekken in een hoekje en je te laten overweldigen door al die trefzekere schoonheid.
De regels 260-271 uit Boek II bijvoorbeeld die voor Vondel de inspiratie vormden voor de regels 1040-1052 van zijn Faëton. Het is moeilijk kiezen, Ovidius of Vondel, maar nu dan toch maar de huiveringwekkende verzen van onze Prins der Dichters. Faem brengt verslag uit aan Juno en de Hemelraad, het adviesorgaan van de goden. Faëton heeft de zonnewagen met het vierspan paarden niet onder controle, de aarde dreigt ten onder te gaan:
De jongen laet, verbaest van schrick, den teugel glijden.
De paerden voelen ’t, en, van muilprang nu ontsnoert,
Aen ’t heenestreven, waer de drift hen heenevoert,
Zien spoor noch onspoor aen, verbysteren, verwarren,
En steigeren van losse oock naer de vaste starren,
Dan weder hoogh, dan laegh, daer vier en lucht zich mengt.
De wolcken roocken. d’aerdt wort van de vlam gezengt.
Het aerdtrijck splijt, en weide en beemt verbrant tot assen.
De bosschen branden, en alle ackers en gewassen.
De steden lijden last. de bergen staen in brant.
De stroomen droogen uit. de kil verkeert in zant.
De visschen leggen bloot, en ademloos bezweken.
De dolfijn durf het hooft niet uit de baren steecken.
Voor De Faëtonposter van Al Dente kozen we een amechtige vis, door onze vormgever Quirijn Schuur prachtig in zijn ontwerp opgenomen. In de periode van de opvoeringen vond in Kopenhagen de klimaatconferentie plaats waar doelen voor het jaar 2020 werden geformuleerd die het opwarmen van de aarde moesten tegengaan. Terecht roemde het Leidsch Dagblad in dat kader de sterke timing van de voorstellingenreeks: “De koppige puber die in het stuk persoonlijk verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde staat model voor de onverantwoordelijke mensheid van nu.”
Het oerverhaal van Faëton, Ovidius verdichting daarvan, Vondels dramatisering, op zijn beurt, van Ovidius 1700 jaar later, en de keiharde werkelijkheid van het heden, nog weer eens ruim 300 jaar later – het is een optelsom die maar weer eens aantoont hoe ongelooflijk hardleers de mens is. In feite had Ovidius het al over de ecologische rampspoed die ons nu te wachten staat: een hele waarheid die door sommigen nog steeds wordt afgedaan als half of als een leugen zelfs.
Vrouw Fama toont nog steeds haar twee gezichten.

  • Ovidius, Metamorphosen, vertaald door M. d’Hane-Scheltema, Amsterdam 2006.

Mis niets en ontvang Nijhof Tekst in je mailbox

© 2024 Jos Nijhof