Christina Rossetti, Song (When I am dead, my dearest)
Song
When I am dead, my dearest,
Sing no sad songs for me;
Plant thou no roses at my head,
Nor shady cypress tree:
Be the green grass above me
With showers and dewdrops wet;
And if thou wilt, remember,
And if thou wilt, forget.
I shall not see the shadows,
I shall not feel the rain;
I shall not hear the nightingale
Sing on, as if in pain:
And dreaming through the twilight
That doth not rise nor set,
Haply I may remember,
And haply may forget.
Sing no sad songs for me
Er wordt nogal wat gestorven hier om ons heen de laatste tijd. Het is een van de grote kwesties van het ouder worden: het wegvallen van mensen die je dierbaar waren. Natuurlijk, het is een even onweerlegbaar als droevig gegeven: hoe langer je leeft, hoe minder doden je bespaard blijven.
Wat mijzelf aangaat: ik heb me nooit eerder gerealiseerd, dat gemiddeld genomen zo rond het zeventigste levensjaar die grote uittocht van familieleden, vrienden, kennissen begint. Het is moeilijk eraan te wennen en tegelijk daalt steeds dieper het besef in dat je op een dag zelf aan de beurt bent. “Die lompe gast zal jou niet overslaan,” citeer ik Patty Scholten nog maar eens.
In de katholieke kerk werd de moeder van God, zo herinner ik me uit mijn roomse jeugd, bezongen met een uitgebreide litanie van eigenschappen waarvan ik de volgende trits onthouden heb: Heil van de zieken – Toevlucht van de zondaars – Troosteres van de bedroefden.
Ik ben niet ziek, ik leid – zoals iedereen in mijn omgeving kan bevestigen – een buitengewoon oppassend leven, dus vooral die Troosteres spreekt mij aan. Jammer genoeg betekent mijn geloofsafval dat Maria die rol in de praktijk niet langer voor me kan spelen: een verlies dat al veel eerder intrad dan het verlies van reeds vele geliefden. Bij de alomtegenwoordige dood is immers ieder gebaar van bemoediging en verlichting welkom.
Maar wat kan een eenvoudige van geest bij wijze van troost tegen de achterblijvers zeggen? En wat tegen de stervenden zelf? Men is op z’n hoede, wil geen clichés uitkramen maar ook niet al te origineel zijn in de woordkeus. In de praktijk betekent dat doorgaans: gestuntel, geschuifel en half voltooide, misplaatste zinnen. Pas nadat men is thuisgekomen of de telefoon heeft neergelegd, weet men wat men had moeten doen, had moeten zeggen.
Het mooie van het gedicht van Christina Rossetti vind ik, dat de stervende de onthande achterblijver een handje komt helpen. De vrije parafrase van de eerste strofe is immers zoiets als dit: als ik dood ben, zing dan geen droevige liedjes voor me. Plant geen rozen en ook geen schaduwgevende cipres bij mijn graf. Laat het gras boven me groen zijn, nat van regen en van dauw. En als je je me wilt herinneren, ga je gang. En als je mij wilt vergeten, ook goed.
De tweede strofe vervolgt de prelude op het dood-zijn, maar nu zonder instructies voor de achterblijvende geliefde. De ik-figuur stelt zich voor hoe het voor hem of haar zelf zal zijn: ik zal de schaduwen niet zien, ik zal de regen niet voelen, ik zal de nachtegaal niet horen volharden in z’n verdrietige zang. En dromend in een schemer die verschijnt noch verdwijnt zal ik het me misschien herinneren, maar misschien ook vergeten zijn. (‘Haply’ is Oud-Engels voor iets als ‘misschien’, ‘toevallig’)
Kortom, het ritueel van liedjes zingen, rozen planten of het poten van een cipres: het heeft geen zin. De gestorvene zal er niets van merken, net zo min als van het feit dat de ander aan hem of haar denkt of hem of haar vergeet, en net zo min als van de schaduw van die cipres, van de regen, van de zingende nachtegaal. Over de eeuwige schemer van de dood krijgt de nog levende mens geen zekerheid.
Bestaat er dan nog zoiets als herinneren? Of treedt met de dood de vergetelheid in? Wat weten wij daarvan? De laatste twee regels geven aan hoe ongewis de finale fase is, met recht een schemergebied – een ‘tweeduuster’ zeggen ze in het oosten van ons land.
Christina Georgina Rossetti (1830 – 1894) was een Engelse dichteres en prozaschrijfster uit het Victoriaanse tijdperk. Ze werd geboren in Londen als kind van Italiaanse ouders, in een welgesteld milieu van schrijvers en beeldend kunstenaars. Veel van haar poëzie ademt een preoccupatie met de dood, iets wat misschien verklaard kan worden uit het feit dat ze reeds in haar jeugd kampte met lichamelijk ongemak en buien van zwaarmoedigheid. Opvallend is dat ze ‘Song’ schreef toen ze nog maar 18 jaar oud was. Pas in 1862 verscheen het in haar meest geprezen bundel, Goblin Market and Other Poems.
Dat (en nog veel meer) vind ik allemaal op het internet, want eerlijk gezegd had ik nooit van Christina Rossetti gehoord totdat ik vijf jaar geleden een gezongen versie van het gedicht tegenkwam op het album Get Out Of My Father’s Car van de Engelse folkgroep Gryphon. Een gezelschap dat mijn hart heeft, sinds mijn vriend Paul me in 1974 of daaromtrent liet luisteren naar hun eerste album. De muziek van de groep beweegt zich ergens tussen de onversneden folk en het typisch Engelse genre dat progrock wordt genoemd. Veel nummers uit hun catalogus zijn instrumentaal: ik heb er dankbaar gebruik van gemaakt voor sommige soundtracks van Al Dente-voorstellingen.
Wat betreft de line-up van de band: die is nogal eens veranderd in de loop der decennia. ‘Song’ van Christina Rossetti – een ietwat vreemde eend in het Gryphon-repertoire – was al eerder op muziek gezet door het latere bandlid Clare Taylor, namelijk toen ze het gedicht bestudeerde in verband met een schoolopdracht. Onder de titel ‘Christina’s Song’ staat het nu op dat album uit 2020, waar het wordt gezongen door Clare Taylor zelf. In het boekje bij het album heeft ze het over het ‘unsentimental and self-effacing character’ van de tekst, en zo zingt ze het nummer ook: verre van hoogdravend, maar nuchter, onverschillig haast.
Via de YouTube-link hieronder kun je dat nagaan, en als je dan toch bezig bent: zoek dan ook naar andere zangers en declamators van het gedicht. Daar zijn er veel van, maar die hebben kennelijk veel minder affiniteit met dat onsentimentele, en mij althans spreken ze daardoor veel minder aan. Bij mij raken deze ‘Song’ van Rossetti – alleen al de eenvoud van de titel is veelzeggend – en de versie van Gryphon een gevoelige snaar.
Het geheel raakt me diep, en hoe dan ook vertegenwoordigt het gedicht de manier waarop ik zelf aankijk tegen het ‘oet de tied komm’n’ en dat wat daarop volgt. Ik wil niet eens een graf, zodat een deel van het ritueel voor m’n geliefden sowieso komt te vervallen. En tot slot: ik was altijd overtuigd van een diepe duisternis na de dood, maar de laatste tijd twijfel ik soms een heel klein beetje en vind ik het woord ‘schemer’ zo gek nog niet.
- Christina Rossetti, Goblin Market and Other Poems, London, 2011.