Patty Scholten, De dood
De dood
Die lompe gast zal jou niet overslaan.
Nooit belt hij op en vraagt: ‘Kom ik gelegen?’
Hij komt te vroeg, te laat, zijn zeis stoot tegen
je lamp of vaas. Hij laat zijn koffie staan.
Beloftes worden niet door hem gedaan
en hij zal nooit die knekelvoeten vegen.
Hij wil niet schaken. Er wordt stuurs gezwegen
tot hij je vraagt om met hem mee te gaan.
Dat was het dan. Je bent opeens zo moe.
Hij zegt: ‘Je wist toch dat ik ooit zou komen.
Die lamp, die vaas, die doen er niet meer toe.
Kijk niet zo bang. Het sterven doet geen pijn.
Het zal een slapen, slapen zonder dromen,
het zal een slapen zonder weerga zijn.
Er wordt stuurs gezwegen
Een foto als die winterse hierboven, daar kan ik lang naar kijken. Het is een kopie van een ansichtkaart die ik jaren geleden vond in een winkeltje in Parijs en die volgens de Franse tekst op de achterzijde – niet verrassend – de Dood verbeeldt, een figuur die behoort tot een bonte stoet van personages die, in het kader van een ritueel dat Dziady heet, proberen de geesten van de overleden voorouders gunstig te stemmen. De tekst noemt als locatie Zuid-Polen (Zywiec) en als tijdstip oudjaarsavond, maar het ritueel komt blijkbaar ook elders in de Slavische landen voor en dan eind oktober – en lijkt daar een Oost-Europese variant van Halloween.
De foto doet wat met me: een fantastische compositie, dat geïsoleerde personage in dat kale, besneeuwde landschap, met dat groteske masker, die klassieke zeis boven het hoofd en die hoge schoenen die stiekem de acteur achter het personage verraden. Commercialisering van de ceremonie lijkt nog ver uit de buurt, iets wat anno 2025 ongetwijfeld anders zal zijn.
De ansichtkaart kwam in m’n herinnering en ik ging ernaar op zoek toen ik besloot het gedicht ‘De dood’ van Patty Scholten in Nijhof Tekst op te nemen. Het is een gedicht dat ik vroeger met leerlingen soms besprak en dat doorgaans goed in de smaak viel. De gepersonifieerde Dood, de Dood als (mens)figuur, appelleert, neem ik aan, aan een primitief instinct dat abstracties zo concreet mogelijk wil maken. In de Griekse mythologie kennen we Thanatos, bij de Romeinen Mors of Letus. De vileine, laaghartige Thanatos komt voor in Euripides’ tragikomedie Alkestis, en dat is voor zover (mij) bekend zijn enige optreden als klassiek toneelpersonage. Met Al Dente speelden we in 2004 Alkestis, in een bewerking van mijn hand, waarin ik Jasper Groos als Thanatos een danse macabre liet uitvoeren op vunzige deuntjes als:
Haal op haal neer het knekelhuis
De botten botsen op elkaar
Dit is het ware feestgedruis
Nu zijn de rapen gaar
De bekendste vertegenwoordiging van de gepersonifieerde dood In de Nederlandse poëzie is ongetwijfeld die in De tuinman en de dood van P.N. van Eyck, een evergreen waarover later in Nijhof Tekst. Hoe dan ook, Patty Scholten moest grote schoenen vullen, toen ze aan haar gedicht begon. Maar wat mij betreft heeft ze met dit sonnet – een veelvuldig door haar beproefde dichtvorm – een fraaie prestatie geleverd.
In de eerste strofe zie je meteen die ontvleesde, knokige brekebeen voor je die in het gros van de voorstellingen van de Dood, afgebeeld als skelet met zeis, zo prominent aanwezig is. En hij komt inderdaad altijd als je hem niet verwacht: “Gij kent dag noch uur,” zei mijn vriend Henk Schaap altijd, al verwijst die tekst uit Mattheüs 24 niet naar het sterven van de mens, maar naar de wederkomst van de mensenzoon Christus. (“Doch van dien dag en ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.”)
De tweede strofe benadrukt de lompheid van de Dood (in een eerdere variant begon het gedicht met ‘Die norse gast’, veel minder goed inderdaad dan ‘Die lompe gast’, omdat ‘nors’ naar mijn idee te zeer een menselijke karaktertrek is). Wat valt er te zeggen op dit stervensuur? Waar moet de Dood het met jou over hebben? Waar moet jij het met de Dood over hebben? Tot een spelletje schaak, desgewenst in stilte te spelen, is hij niet bereid. Stuurs zwijgen is wat rest.
Na het octaaf volgt de vaststelling ‘Dat was het dan’. Hoe vaak bezigen we die vier woorden niet in de dagelijkse praktijk? Het is een sleetse zin ter afsluiting van iets wat al dan niet naar tevredenheid is voltooid. Hier staan de woorden voor de voltooiing van een leven, wat eens te meer benadrukt wordt door de vermoeidheid die de stervende plotseling overvalt. En dan begint de Dood, alsof dít voor hem het moment is, dan toch te praten, want net als in het gedicht van Van Eyck: hij beschikt wel degelijk over de gave des woords. Hij vestigt de aandacht op het materiële (lamp, vaas) dat, kapot of heel, nu iedere betekenis verloren heeft en hij heeft tot slot de ultieme remedie voor die zojuist genoemde vermoeidheid, namelijk een oneindige, droomloze slaap.
Alleen dat zinnetje ‘Het sterven doet geen pijn’ zit me dwars. De Griekse filosoof Epicurus schreef ooit de even troostrijke als logische woorden: “Als de dood er is, dan ben ik er niet. Als ik er ben, dan is de dood er niet.” Geen reden dus om bang te zijn voor de dood. Maar juist dat sterven, dat is iets waarvan je alleen maar mag hopen dat het ‘geen pijn’ doet. Het gedicht neemt hier even een vreemde afslag: het lijkt er immers op dat ‘het sterven’ en de dood op één hoop worden gegooid, getuige ook de verwijswoorden ‘Het’ en ‘het’ in de voorlaatste en laatste regel, die alleen maar terug kunnen slaan op ‘Het sterven’. Misschien had Scholten hier ‘dood-zijn’ in plaats van ‘sterven’ moeten schrijven, in navolging van Willem Kloos: “Men moet niet van het lieve Dood-zijn ijzen”.
Maar goed, de Dood kiest zijn eigen woorden en wie ben ik om hem tegen te spreken? De dichteres maakte hem tot een sprekend personage in haar gedicht en wie weet had ze hem niet volledig in de hand. Patty Scholten overigens leerde zelf de dood kennen op 15 maart 2019 toen ze 73 jaar oud was. Haar curriculum is ruim voorzien van eervolle vermeldingen en nominaties, maar een echt grote literatuurprijs ontbreekt, daarvoor valt haar poëzie misschien toch teveel onder de noemer light verse. Waarschijnlijk was ze – onder haar echte naam Patty Klein – onder ingewijden zelfs bekender als scenarioschrijver van strips voor diverse bladen en magazines.
Patty Scholten was óók, en mede daarom krijgt ze hier een plek, een goede vriendin van mijn studievriend Kees Thomassen en zijn partner Hetty Kammeraat, beiden inmiddels overleden: Kees in december 2015 aan lymfeklierkanker; Hetty, eveneens ernstig ziek en verzwakt, wachtte de komst van ‘die lompe gast’ niet af en trad hem in oktober vorig jaar zelf tegemoet. Over Kees en Hetty en hun betekenis voor mij als beginnend leraar en overbuurman in de jaren 1970 zou ik veel kunnen vertellen, eigenlijk alleen maar veel goeds. Hier volsta ik met een verwijzing naar Kees’ activiteiten als ambachtelijk drukker, een hobby die hij vol passie beoefende naast zijn werk als conservator middeleeuwse handschriften aan de Koninklijke Bibliotheek.
Ieder jaar rond kerst verrasten Kees en Hetty familie en vrienden met een bibliofiel drukwerkje, niet zelden een sonnet van Patty Scholten. Als Kees iets totaal niet was, dan was het zweverig of ijdel. De colofons bij zijn drukwerk getuigen met regelmaat van zijn relativering en bescheidenheid. Zo ook het colofon in het boekje bij de jaarwisseling 2011-2012. Patty Scholten had een sonnet geschreven, ‘De bibliofiele drukker’, opgedragen aan Kees. Hetty (bijnaam ‘Tinkerlady’) had zoals altijd voor het naaiwerk gezorgd dat de pagina’s bijeenhield. “Het is misschien wat ijdel, maar wij vinden het een mooie tekst ter begeleiding van onze beste wensen aan u allen voor 2012,” vermeldt het colofon.
Ik laat de laatste twee strofen van het sonnet hier volgen, en ik groet Kees en ik groet Hetty, en ook Patty Scholten, evenmin een ijdeltuit, die zoveel genegenheid in haar woorden legde:
Hij zet zich aan het werk. Als een dompteur
dresseert hij ’t zetsel, laat de pers zacht grommen
en alles wat hij maakt is een primeur.
Zijn Tinkerlady trekt de draadjes door
(al was ze liever op haar paard geklommen).
Daar ben je immers maatjes voor.
- Patty Scholten, Slapen zonder weerga, Amsterdam, 2002.