Mont Ventoux
Dichten is fietsen op de Mont Ventoux,
waar Tommy Simpson nog is overleden.
Onder zo tragische omstandigheden
werd hier de wereldkampioen doodmoe.
Op deze col zijn velen losgereden,
eerste categorie, sindsdien taboe.
Het ruikt naar dennengeur, Sunsilk Shampoo,
die je wel nodig hebt, eenmaal beneden.
Alles is onuitsprekelijk vermoeiend;
de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg,
waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint.
Toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend,
de top van deze kaalgeslagen berg:
ijdelheid en het najagen van wind.
De 107e editie van de Tour de France start op 29 augustus aan de Côte d’Azur. Dat voelt onwerkelijk, omdat de eerste touretappes tot voor kort de prelude op de zomervakantie vormden en iets langer geleden – in mijn geval – de overgang symboliseerden van de drukke laatste schoolweken naar een lange periode van rust.
Anders dan sommige van mijn vrienden beschik ik amper over encyclopedische kennis van Tourklassementen en andere wielerwetenswaardigheden, maar ik ben verslaafd aan het (tv-)kijken naar wielrennen, een bezigheid waarbij menigeen zich trouwens niets kan voorstellen. Het zit ‘m in de veelheid van dramatische aspecten, denk ik, waardoor wielrennen domweg méér is dan sport alleen. (Dramatische aspecten die overigens ook kunnen ontaarden in een nachtmerrie, zoals de afgelopen week werd bewezen door de huiveringwekkende eindsprint in de Ronde van Polen tussen de Nederlandse renners Dylan Groenewegen en Fabio Jakobsen.)
Niet toevallig vormen wielrennen en letteren een gelukkige tweeling. Een deel van het oeuvre van Tim Krabbé getuigt daarvan – ongetwijfeld is hij in ons land een van de eersten die het wielerverhaal tot literatuur heeft verheven. Maar Krabbé is zeker niet de enige die de wielersport en de schrijfkunst met elkaar verbindt.
De dichter Jan Kal (1946) bijvoorbeeld debuteerde in 1974 met de sonnettenbundel Fietsen op de Mont Ventoux. Met die poëziereeks zette hij als het ware de toon voor een generatie dichters die de oeroude vorm van het sonnet gebruiken voor het weergeven van gedachten met verschillende graden van diepzinnigheid.
Het gedicht Mont Ventoux van Kal is weliswaar niet diepzinnig, maar anderzijds: de eenvoud ervan is bedrieglijk. De veertien sonnetregels lijken te gaan over een geslaagde poging om per fiets de Mont Ventoux in de Franse Provence te beklimmen, waarbij een herinnering wordt opgehaald aan de Britse renner Tommy Simpson die in 1965 wereldkampioen op de weg was geworden.
De Mont Ventoux staat bekend als een verschrikkelijke ‘kuitenbijter’, een haast onneembare helling in een kaal, onaangenaam maanlandschap van stof en stenen. In de Tour van 1967 viel Tommy Simpson tijdens de zware klim van zijn fiets om nooit meer op te staan. De combinatie van amfetamine, verzengende hitte en totale uitputting was hem fataal geworden. Zijn landgenoot (en kamergenoot) Barry Hoban won die dag de etappe en zou twee jaar later in het huwelijk treden met Helen, de weduwe van Simpson.
In tegenstelling tot de mededeling in regel 6 van het gedicht, is de Mont Ventoux in de Tour allang niet meer taboe. Zo vonden in 2009, 2013 en 2016 weer aankomsten plaats op De Kale Berg. In 2016 noodzaakte de onstuimige wind de organisatie tot het verplaatsen van de eindstreep van de top naar het lager gelegen Chalet Reynard. Wielerliefhebbers herinneren zich hoe de latere Tourwinnaar Chris Froome een deel van die etappe te voet aflegde, nadat zijn fiets door een botsing totaal onbruikbaar was geworden.
Maar terug naar die ‘bedrieglijke eenvoud’ van Mont Ventoux: gaat het gedicht inderdaad over fietsen? Of gaat het over het schrijven van een gedicht – en behoort het dus tot de zogenaamde ‘ars-poëticale poëzie’? Als je goed leest, vanaf regel 1 (‘Dichten is…’), lijkt dat laatste inderdaad het geval: dat hele Mont Ventoux-verhaal is slechts beeldspraak: de moeite die het kost de top van de Mont Ventoux te bereiken is te vergelijken met de moeite die het kost een sonnet tot een goed einde te brengen. Regel voor regel kom je verder en pas na flink doorzetten krijg je het voor elkaar en bereik je in regel 13 ‘de top’. Hoera, je bent er, hoewel… De laatste regel relativeert je inspanning op een manier die de pret behoorlijk drukt.
Wat me bevalt aan het gedicht, is niet alleen die diepere, ars-poëticale laag, waar je makkelijk overheen leest, maar eigenlijk ook de aangename lulligheid, zoals die naar voren komt in een woordje als ‘nog’ in regel 2. Of die kennelijk onontbeerlijke dennenshampoo (spreek uit: ‘sjampoe’), de woordgroep ‘wel heel erg’ en natuurlijk het enormste cliché dat je maar kunt verzinnen: ‘Bezint eer ge begint’. Al die quasi-lulligheid versterkt als het ware die bedrieglijke eenvoud.
Met een verwijzing naar het Bijbelboek Prediker – een verwijzing die ook al passeerde in regel 9 – wordt de lezer geconfronteerd met de gedachte dat alles wat je doet, of het nou dichten is of fietsen, in het licht van de eeuwigheid behoorlijk zinloos is. In de Statenvertaling (Prediker 1:2): “IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.” In de Nieuwe Bijbelvertaling: “Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte.”