Historie vanden vier Heemskinderen

[Niet schrikken van de laatmiddeleeuwse taal. Hardop lezen helpt. En ja, de schrijfwijze is inconsequent: het Groene Boekje bestond nog niet…]

Als die coninc Beyert hadde, volquam hi sijn belofte, want hij dede hem twe molensteenen binden an den hals ende leiden op die brugge vander Oyse ende werpen in die riviere. Beyert sanck met die molenstenen so alst eerst in geworpen was, om die swaerheit vander steenen, mer terstont quamt boven ende began te swemmen. Mettien sach Reinout om ende sacht swemmen. Beyert versach Reinout ende doen verhieft sinen voet ende sloech soe crachtelick tegen de molenstenen dat si beide braken, ende swam  te lande. Ende so drae alst te lande quam, liept na sinen here Reinout. Als Karel dat sach, seide hi tot Reynout: ‘Reinout, geeft mi Beyert weder, of ic sal u doen vangen.’ Reinout, dit horende vanden coninc, gaf hy Beyert den coninc weder. Doe dede die coninck Beyaert binden an elcke voet een molensteen ende an den hals twe ende lietet so werpen in die riviere. Noch quam Beyert boven ende versach sinen meester ende brac die molenstenen ende liep tot sinen meester. Adelaert, dit siende, liep tot Beyert ende custet voer sinen muyl. Die coninc, die siende, verwonderdet seer die crachte van sulcken paert. Doe seide die coninc: ‘Reinout, ten si dat ghi my Beyert weder geeft, ic sal u doen vangen ende hanghen te Montefaucoen an die galghe.’ Doe seide Adelaert: ‘Vermaledijt moetstu zijn, Reynout, geefstu den coninc Beyert weder.’ Reinout seide weder: ‘Swijch, broeder. Sal ic om een ors des conincs toerne hebben? Neen ic waerlic, broeder, also helpe mi God.’ Doe seide Adelaert: ‘O Beiaert, hoe valschen here hebdi gedient. Met valschen loen wordi geloent.’ Reinout heeft Beyert weder gevangen ende den coninc ghegeven, seggende: ‘Heer coninc, dat is die derde reise dat icken u gelevert heb. Ende ist dat u dit ors nu ontgaet, ic en vanges u niet weder, want het gaet mijnre herten veel te na.’ Die coninc ontfinct ors ende seide: ‘Reinout, gi en moet niet omsien, want so lange als tors u siet, so en soudet niet moghen verdrencken.’ Doe most Reinout voer de heren sweren dat hi niet omsien en soude na Beiert. Doe dede die coninc Beiaert an elcke voet binden twe groote molenstenen ende an den hals twee ende soe werpen in die riviere. Doe most dat ors te gronde sincken overmits die swaerheit der stenen. Een wijle dair na quamt weder boven ende stac thoeft omhoge, neyende nae sinen here oft een mensche geweest hadde die na sinen lieven vrient gescreit hadde. Als dit neyen Reynout hoerde ende niet om en dorste sien, ginc hem so na der herten dat hij in onmacht viel. Beyert neech sinen here metten hoefde, neyde seer na sinen here. Als Ridsaert dit sach, hadde hi in sijn herte groot verdriet ende hem jammerdet seer, ende dye ander broeders hadden oeck groten rou mede om tors, dat si sinen here so getrouwe sagen. Ten lesten sanc dat ors in die gront ende verdranc. Reynout, die lange in onmacht gelegen had, bequam ende stont op, versuchtende seer onsachtelic, ende swoer bi Gode dat hi nemmermeer op paert riden en soude oft sporen spannen oft  swaert gorden ende dochte in hem selven, hi woude heremijt worden ende trecken in een wilt bosch.

Sal ic om een ors des conincs toerne hebben?

Dendermonde is een stadje in Oost-Vlaanderen dat zich beroemt op een speciale band met het ros Beiaard (of Beyert), het legendarische paard dat een hoofdrol speelt in de Historie vanden vier Heemskinderen, een laatmiddeleeuwse prozabewerking van de veel oudere, fragmentarisch bewaarde Karelroman Renout van Montalbaen.
Eens in de tien jaar verzamelen zich in Dendermonde duizenden mensen langs de straten en op de Grote Markt om tijdens de ommegang, inmiddels verklaard tot unesco Werelderfgoed, voor het eerst of voor een zoveelste keer het Ros Beiaard te zien. Het houten geraamte van het reusachtige paard wordt bemand door twaalf dragers of ‘pijnders’ en erbovenop zitten zitten vier jongens: vier broers die elkaar opvolgen in leeftijd, zonder onderbreking door de geboorte van een meisje, die minimaal 7 en maximaal 21 jaar oud mogen zijn op de dag van de ommegang. Vanzelfsprekend bepaalt het reglement daarnaast dat ze geboren en getogen zijn in Dendermonde.
Wanneer het moment aanbreekt waarop het ros geacht wordt de menigte te groeten, beveelt de voorste pijnder luidkeels: “Heffen, heft!” De eerste drie mannen tillen dan met gestrekte armen het paard de hoogte in. Het tweede trio zorgt voor het evenwicht. Het derde trio gaat door de knieën en de vierde rij zakt nog dieper. Samen torsen de dragers een gewicht van een kleine duizend kilo.
De optocht in Dendermonde wordt rechtstreeks door de Belgische televisie uitgezonden. Ik herinner me dat ik voor het eerst aan de buis gekluisterd zat bij de editie van zondag 27 mei 1990, waarvan je de apotheose hieronder kunt terugkijken. Doe dat vooral en let goed op bij het moment (2.50′) waarop het paard aankomt op de Grote Markt: het gejuich en gejoel van de menigte, de ‘strakke koppies’ van de vier gebroeders Veldeman, en vooral het in snikken uitbarsten van de twee commentatoren: ‘Het paard! Dat is ons paard!’ De editie die gepland stond op zondag 24 mei 2020 ging overigens om begrijpelijke redenen niet door.
Het verhaal van de Heemskinderen gaat over Haymijn (verbasterd tot ‘Heems’), een vazal van koning-keizer Karel de Grote, die getrouwd is met Aye, een zuster van Karel. Zij schenkt haar echtgenoot vier zoons: Ritsaert, Writsaert, Adelaert en Reinout. Van het viertal is Reinout de jongste en de sterkste, wat vooral duidelijk wordt wanneer hij als enige in staat blijkt het ontembaar geachte ros Beiaard op de knieën te dwingen.
Het dramatische verloop van een schaakpartij aan het keizerlijk hof vormt de aanleiding tot een jarenlange vete tussen Karel en de zonen van Haymijn. Vanuit hun sterke burcht Montalbaen (‘witte rots’) in de Ardense bossen verdedigen de broers zich tegen de legers van hun oom. Het ros Beiaard steunt hen in een strijd waaraan geen einde lijkt te komen. Uiteindelijk is Karel bereid tot een verzoening, maar de voorwaarde is dat Reinout afstand zal doen van zijn geliefde, onoverwinnelijke metgezel.
Reinout geeft toe en op bevel van Karel wordt het paard naar de rivier de Oise gebracht en verzwaard met molenstenen in het water geworpen. Het wordt een afschuwelijke lijdensweg, voor het paard en niet minder voor de omstanders, en dan met name de broers. “Sal ic om een ors des conincs toerne hebben?” riposteert Reinout, wanneer Adelaert hem verwijt dat hij te toegeeflijk is. Maar je hoort bij wijze van spreken de snik in zijn stem bij die tegenwerping, en je voelt de empathie van de anonieme verteller van het verhaal.
Een verteller bovendien die zich laat kennen als iemand die gevoelig is voor de intense treurnis die ontstaat bij het afstand moeten doen van een geliefd (huis)dier. In mijn praktijk van zowel onderwijsman als huisvader heb ik geleerd dat je een dergelijk verdriet nooit mag bagatelliseren of afdoen als aanstellerij. Bij kinderen gaat het doorgaans om het sterven van een hond, een kat of een konijn. Hier is het een gigantisch, ijzersterk, trouwhartig paard waarvan de veel te trage dood na zo’n zevenhonderd jaar nog weet te ontroeren.

  • De historie vanden vier Heemskinderen (ed. Irene Spijker), Amsterdam 2005.

 

Mis niets en ontvang Nijhof Tekst in je mailbox

© 2024 Jos Nijhof