Gerard Reve, De ondergang van de Familie Boslowits

“Op een Woensdag bezocht hem een kennis, een tekenares. ‘Jij vindt die atlas zo mooi, niet?’ vroeg hij. ‘Wees maar eens eerlijk.’ Hij bezat een atlas van de kaarten der wereld, die voor zeer uitgebreid en kostbaar gold en die door kennissen nog uit zijn woning was gehaald.
Toen de verpleegster smiddags kwam, zei hij: ‘Neem die atlas mee, die heb ik aan Ali gegeven.’
‘Dat is onzin’, zei ze, ‘die is veel te mooi om weg te geven.’ ‘Neem hem mee, zeg ik,’ zei hij en vroeg nog iets te drinken.
De volgende dag kwam de dochter van de vriendin van tante Jaanne en vond hem slapende. ‘Hij slaapt’, vertelde ze thuis. Savonds kwam nog de verpleegster, vond hem in rust, voelde de pols en vertrok tevreden. De volgende morgen kwam ze op de gewone tijd terug en vond hem koud. Ze tilde het hoofd op, waarvan de weinige haren nat aanvoelden. De dunne mond was gesloten en de bril gaf het gezicht een onwezenlijke uitdrukking.
‘Ik begreep alles niet direct’, vertelde ze later, ‘en ik dacht iets vreemds te horen, maar het was een stofzuiger, helemaal beneden.’
Toen ze het lege doosje naast het uitgedronken glas zag liggen, begon ze iets te begrijpen. Ze berekende echter, dat het niet meer dan vier slaaptabletten bevat kon hebben. Er bleef geen andere slotsom over, dan dat hij geregeld één achtergehouden had en zo een voorraad had gevormd.
De vriend, die hem uit het ziekenhuis had gehaald en de man, die de kamer had afgestaan, droegen samen snachts het lijk de trap af en lieten het dicht bij huis, aan een touw, zonder geplas in de gracht zakken, waar het terstond zonk, zo is het mij verteld.
Beiden keerden snel in het huis terug, waar ze samen met de verpleegster tot vier uur in de morgen wachtten om naar huis te kunnen gaan.
Tot die tijd besprak men alle dingen: de afstanden der planeten, de vermoedelijke duur van de oorlog en het al dan niet bestaan van een god. Ook namen beide mannen kennis van de mededeling van de verpleegster, die wist te vertellen, dat het geld van oom Hans zeker nog tot een jaar onderhoud had kunnen strekken. ‘Dat is de reden niet geweest’, zei ze.”

Tot die tijd besprak men alle dingen

De avonden (1947) van Gerard Reve bevindt zich met recht in de eregalerij van onze letteren. De bijzondere status dankt dit cultboek niet alleen aan het grandioze taalniveau, maar zeker ook  aan het provocatieve karakter ervan, waardoor het in de naoorlogse letteren insloeg als een bom. Ik heb het een paar jaar geleden nog eens gelezen en het viel me eerlijk gezegd tegen. Stilistisch blijft het virtuoos, maar op de inhoud haak ik – op die werkelijk sublieme laatste alinea’s na – steeds vaker af. Vooral de zogenaamde humor staat me tegen. Wat we in onze studententijd komisch vonden, vind ik nu meestal zouteloos.
Voor mij blijft De ondergang van de Familie Boslowits (1946) een onovertroffen hoogtepunt in het oeuvre van Reve, van wie en over wie ik zo’n beetje alles gelezen heb (want zo’n fan ben ik wel), inclusief de driedelige biografie van Nop Maas. Het is een verhaal over de teloorgang van een Joods gezin in de Tweede Wereldoorlog, gezien door de ogen van een ik-figuur die gerust met de jonge Reve vereenzelvigd kan worden. Want alles in dat verhaal is ‘precies zoals het is’, zoals Reve’s ‘Geleerde Broer’ Karel daar eens over gezegd heeft.
In jaargang 19 van het tijdschrift Bzzlletin (1989-1990) schreef ik een lang – achteraf veel te lang – artikel over deze korte novelle onder de titel Tragedie in een burgermanswoning. Over het dramatische karakter van De ondergang van de Familie Boslowits. De liefhebber kan het desgewenst online lezen via de onvolprezen DBNL. Ik sta nog altijd achter m’n uitgangspunt, maar veel minder achter de argumentatie. Aantonen dat de gymnasiast Reve voor De ondergang de structuur had gekozen van een klassieke tragedie, dat had domweg beter en korter gekund. Klik desgewenst hier.
Waar de schrijver van het Boslowits-verhaal in excelleert, dat is de kale weergave van de nuchtere feiten. Zijn stijl is noterend, rapporterend, maar tegelijk maakt hij het noodlottige drama voelbaar dat zich stukje bij beetje voltrekt. Het woord ‘Joden’ of ‘Joods’ valt in het verhaal nergens, en dat is geen kwestie van doelbewuste manipulatie, zoals weleens is gesuggereerd, want als het in dit loepzuivere verhaal aan één ding ontbreekt, dan is het wel aan effectbejag.
De hoofdpersoon beschouwt de familie Boslowits min of meer als zijn eigen familie en noemt de ouders argeloos ‘oom’ Hans en ’tante’ Jaanne. Het verhaal begint met een gezamenlijke kerstviering (normaliter geen feest in Joodse kringen) door de beide gezinnen. En dan slaat sluipenderwijs het noodlot toe. Nadat eerst de moeder en de twee zoons zijn opgepakt en gedeporteerd, staat het leven van de zieke, invalide vader op het spel. Vrienden halen hem uit het ziekenhuis en doen hun best hem op verschillende adressen te laten onderduiken. Het eind van het verhaal beschrijft zijn einde op een manier waar je koud en stil van wordt, ook al heb je het honderd keer gelezen.
Hoe ‘oom’ Hans een dure atlas weggeeft en daarmee als het ware afstand doet van de wereld, hoe hij met een voorraad slaaptabletten het noodlot een hand toesteekt, hoe de laatste alinea (“Tot die tijd…”) andermaal bevestigt dat Reve de ongekroonde koning is van het slotakkoord.
In dat artikel schreef ik: “Ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat de sublieme slotalinea van het Boslowits-verhaal, naast alles wat er al over gezegd is, tegelijk ook zoveel vertroosting biedt, dat een verzoening met het leven – een katharsis – daardoor des te gemakkelijker tot stand kan komen. Ook dit besef dringt zich tenslotte immers aan ons op: dat, gemeten aan het mysterie van de eeuwigheid, het onherroepelijke levenseinde, de dood, kan worden verwelkomd als de weldadige bevrijding uit een uitzichtloos bestaan.”
Daar sta ik nog steeds achter.

  • Gerard Kornelis van het Reve, De ondergang van de Familie Boslowits – Werther Nieland, Amsterdam 1970.

Mis niets en ontvang Nijhof Tekst in je mailbox

© 2024 Jos Nijhof