Belcampo, Het grote gebeuren

“Als mensen ooit hun ware karakter hebben ontbloot, dan was het nu. Waardigheid was plotseling overgegaan op anderen: daar liep Stoetnderk, de petrolieman, hij schreed, niets kon hem deren en terwijl notabelen, hun leven lang geacht, nu her en der strompelden en hun heil zochten in het verscheuren van hun kleding of het opeten van allemaal lekkere dingen, beurde hij een door het apocalyptische zwaard getroffene op en droeg hem de coöperatie binnen. Ikzelf, waar was mijn houding? Stoetnderk keek mij aan en er was minachting en medelijden in zijn blik. En ouwe Jan Vos, de tuinman, met zijn haakneus, die meestal nog geaccentueerd werd door een druppel en altijd een voortzetting scheen te zijn van zijn door spitten krom geworden rug kwam naar me toe met de wijsvinger, ook al krom, in de hoogte gehouden: ‘Non geet ’t gebuurn menèèr, vie zint lange genog ewoarskouwd. Ie ook!’ en het leedvermaak vlamde daarbij uit zijn venijnige oogjes.
Bij de Peije zag ik door het raam, hoe het hele gezin rustig om de grote tafel zat, luisterend naar de vaste, manlijke stem van de rechtschapen wagenmaker, hoe hij voorlas. Ik bleef staan.
‘… en de zon werd zwart als een haren zak en de maan werd als bloed en de sterren des hemels vielen op de aarde.’ Hij las uit de Openbaringen.
Verderop was een waarlijk heidens kabaal. Dat kwam uit het huis van de Zaandkoning, wiens grootvader een voorbij trekkende zigeuner was geweest en het zigeunerbloed was nu bezig de hele inboedel af te breken. Zingend en tierend danste het hele gezin tussen vliegend vaatwerk en vallend meubilair door. De oude Zaandkoning sloeg met een bijl de poten onder ’t grote kabinet vandaan en riep daarbij: ‘Ik vel mien kabinet, ik vel mien kabinet!’ Al gauw was de hele inventaris niet meer dan een grote hoop scherven en planken. Nu gaven de zandkoning en de zandkoningin, de zandprinsen en -prinsessen elkaar de hand en in een eentonig maar opzwepend ritme gingen ze springen en stampen op die hoop onder het aanhoudend uitbrullen van: ‘De hele boel tot moes! de hele boel tot moes!’ Af en toe kòn iemand niet meer, daalde dan van de vernielingsberg af en ging even zitten, tranen liepen over het stoffige gele gezicht. Ik kon niet zien of het tranen waren van lachen of van geluk.
Niemand bekommerde zich om dit bedrijf, ik was de enige toeschouwer en het kietelde mijn geest.”

De hele boel tot moes

We zitten midden in een verschrikkelijke crisis, een crisis die, zo voorspellen de zwartkijkers onder ons, misschien wel apocalyptische vormen zal aannemen. Als ik het woord ‘apocalyptisch’ ergens tegenkom, gaan mijn gedachten meteen naar Belcampo. Alweer een literaire grootheid die niet meer gelezen wordt.
Ik heb hem één keer in levenden lijve gezien, in de jaren zeventig, toen hij voordroeg uit eigen werk in het Rijnlands Lyceum in Oegstgeest. Een man met een robuuste, vierkante kop. Je zou er een beetje bang van worden, maar Belcampo, pseudoniem van de schrijvende huisarts Herman Pieter Schönfeld Wichers (1902-1990), schijnt een zeer aimabel mens te zijn geweest. Wel een beetje typisch, ook als literator. En in de literatuur krijgen eenlingen meestal niet de aandacht die ze verdienen.
Voor het werk van Belcampo, auteur van absurdistische, surrealistische verhalen, moet je moeite doen om het nog te vinden. Beoefenaars van een uniek genre, moeilijk in te passen in een bepaalde stroming en bovendien vaak behept met een afkeer van de literaire coterie, zullen nooit doordringen tot de canon der letteren.
De verhalen van Belcampo zijn op verschillende manieren te rubriceren. Zeker is, dat het deel dat zich afspeelt in en rond het Twentse Rijssen – het dorp waar hij zijn jeugd doorbracht – veruit het grootst is.
Ik ken Rijssen. Vanuit Borne, waar ik als kind woonde, maakten we vaak fietstochtjes naar de bosrijke omgeving. In het reformatorische plaatsje zelf viel ons het ontbreken van tv-antennes op, de hoge staketsels die elders indertijd de daken ontsierden, veel meer dan de zonnepanelen nu.
De zinnen die Belcampo schreef tegen het decor van zijn woonplaats stuitten herhaaldelijk op onbegrip bij zijn dorpsgenoten, te midden van wie hij zich als verklaard agnost altijd ongemakkelijk voelde, maar die hij overigens nooit zonder respect bejegende.
Na zijn dood op 2 januari 1990 werd zijn stoffelijk overschot op een platte boerenkar naar de Oude Algemene Begraafplaats in Rijssen vervoerd, waar het begraven werd naast dat van zijn vader. Bewonderaars poogden herhaaldelijk in Rijssen een gedenkteken of een straatnaam voor hem van de grond te krijgen, maar de gemeentelijke overheid wil daar nog altijd niets van weten. Zelfs tot lang na zijn dood is het Rijssens belangrijkste inwoner niet vergund enige aandacht op zich te vestigen. Een bescheiden buste in de bibliotheek, daar in 2012 geplaatst, onzichtbaar in de openbare ruimte, is tot nu toe alles.
Belcampo’s beste, maar voor de Rijssenaren ook moeilijkst te verteren verhaal, is ongetwijfeld Het grote gebeuren. Daarin schetst hij met een stevige knipoog de Apocalyps zoals hij die zich voorstelt in de Rijssense gemeenschap.
Net als in het Bijbelboek Openbaringen komen op de Dag des Oordeels legers van duivels en engelen de rekening vereffenen. Maar voordat het zover is, nemen vreemde beesten het dorp over en passeren de apocalyptische ruiters. De ik-figuur (‘Belcampo’ geheten, zoals pas aan het eind van het verhaal blijkt) constateert angstig dat ‘het hele orthodoxe apparaat’ volop in werking is en vreest  als ongelovige te worden verwezen ‘naar ’t rijk van weninge en knersinge er tanden’.
Op oudejaarsavond 1975 toonde de VPRO een tv-bewerking van Het grote gebeuren, gemaakt door grafisch kunstenaar Jaap Drupsteen, gespeeld door amateurs en met de commentaarstem van Kees Brusse. De film is op YouTube in vijf afleveringen terug te vinden. Ik kan hem iedereen, bij wijze van verstrooiing in deze ‘apocalyptische’ tijd, van harte aanbevelen.

  • Belcampo, ‘Het grote gebeuren’. In: De wondere wereld van Belcampo. De keuze uit zijn werk, Amsterdam 1996.

Mis niets en ontvang Nijhof Tekst in je mailbox

© 2024 Jos Nijhof