Vanden vos Reynaerde, vs. 627-697 – vertaling hieronder
Na dit peinsen ghinc Reynaert uut
Ende sprac al over luut:
‘Oem Bruun, gheselle, willecome.
Het staet so, suldi hebben vrome,
Hier ne mach zijn gheen langher staen.
Volghet mi, ic sal voeren gaen.
Wi houden desen crommen pat.
Ghi sult noch heden werden zat,
Saelt na minen willen gaen;
Ghi sult noch heden hebben sonder waen
Also vele als ghi moghet ghedraghen.’
Reynaert meende: van groten slaghen.
Dit was dat hi hem beriet.
Die keitijf Bruun ne wiste niet,
Waer hem Reynaerd die tale keerde,
Die hem honich stelen leerd,
Dat hi wel seere dam becoepen.
Al sprekende quam dus gheloepen
Reynaert met sinen gheselle Brune
Tote Lamfroits bi den tune.
Wildi horen van Lamfreyde?
Dat was, eist waer somen mi seide,
Een temmerman van goeden love,
Ende hadde bi sinen hove
Eene eecke brocht uten woude,
Die hi ontwee clieven soude,
Ende hadde twee wegghen daer in ghesleghen,
Also temmermans noch pleghen.
Die eecke was ontdaen wel te wijde;
Des was Reynaert harde blide.
Te Brunen sprac hi ende louch:
‘Siet hier u grote ghevouch,
Brune, ende nemet wel goem.
Hier in de sen selven boem
Es honichs utermaten vele.
Prouft oft ghijs in uwe kele
Ende in uwen buuc moghet bringhen.
Nochtan suldi u selven dwinghen;
Al dincket u goet die honichraten,
Etet te zeden ende te maten,
Dat ghi u selven niet verdervet.
Ic ware onteert ende ontervet,
Wel soete oem, mesquame u yet.’
Brune sprac: ‘Reynaert, ne sorghet niet.
Waendi dat ic ben onvroet?
Mate es tallen spele goet.’
‘Ghi secht waer,’ sprac Reynaerd,
‘Waer omme ben ik oec vervaert?
Gaet toe ende crupet daer in.’
Brune peinsde om zijn ghewin,
Ende liet hem so verdoren,
Dat hi thoeft over die oren
Ende die twee voerdere voete in stac.
Ende Reynaert poghede dat hi brac
Die wegghen beede utrer eecken.
Die daer voren ghinc so smeecken,
Bruun, bleef ghevanghen in den boem.
Nu hevet de neve sinen oem
In boesheden bracht met sulker achte,
Dat hi met liste no met crachte
In gheere wijs ne can ontgaen
Ende bi de hoefde staet ghevaen.
Wat raeddi Brunen te doene?
Dat hi was sterc ende coene
Sal hem niet ghehelpen moghen;
Hi sach wel, hi was bedroghen.
Hi began briesschen ende dulen.
Hi was ghegrepen bi zier mulen
So vaste ende bi den voeten voren:
Al dat hi pijnde was verloren.
Hine waende nemmermeer ontgaen.
vertaling Walter Verniers
Na dit gesprek kwam Reynaert uit
zijn vossenburcht en hij zei luid:
‘Nonkel Bruin, van harte welkom!
De zaak zit zo: het lijkt mij stom
om hier nog lang te blijven staan.
Volg mij maar, ik zal u voorgaan
langs dit verborgen slingerpad
en ik beloof u plechtig dat
– als alles volgens plan verloopt –
gij meer zult krijgen dan gij hoopt
en meer dan gij zult kunnen dragen.’
Reynaert dacht daarbij aan slagen,
maar dat had de beer niet door.
Zo’n dubbelzinnigheid was voor
die sukkel té geraffineerd.
Hij heeft dan ook zeer vlug geleerd
hoe duur de honing wordt verkocht.
Na een korte wandeltocht
kwam Reynaert met zijn reiskompaan
bij Lamfroits omheining aan.
Als ik juist geinformeerd
ben, was dat een gerenommeerde
timmerman. Hij kende zijn metier.
De man had naast zijn atelier
een hele dikke boseik liggen
die hij met behulp van wiggen
overlangs aan ’t splijten was.
In de timmerij komt dat van pas.
De eik had al een grote spleet,
wat Reynaert veel genoegen deed.
Hij zei met een geslepen lachje:
‘Kijk eens hier! Nog nooit zag je
zo’n massa bijenhoning, oom!
Kijk eens hier in deze boom!
Er is er ongelooflijk veel.
Probeer dat maar eens in uw keel
en in die buik van u wringen!
Pas op! Ge moet u wat bedwingen!
Ook al lust gij honingraten,
eet voorzichtig en met mate,
anders krijgt ge straks nog pijn.
Het zou voor mij een schande zijn
als u vandaag iets overkwam!’
‘Ach, maak je toch geen zorgen, man!’
zei Bruin ‘Hou jij me voor een oen?
Alles met maat is mijn blazoen.’
‘Gij hebt gelijk. Waarom heb ik’
zei Reynaert ‘altijd zoveel schrik?
Allez, vooruit! Kruip er maar in!’
Reynaert dacht: ‘Hoera, ik win!’
en Bruin, die de controle was verloren,
stak zijn hoofd tot over de oren
in de boomstam, samen met
zijn voorste poten. ‘Opgelet!’
dacht Reynaert. Nauwgezet
sloeg hij de wiggen uit de eik.
Bruin bleef steken in de boom.
Zo heeft de neef zijn eigen oom
in de grootste nood gebracht!
Geen sluwe list of brute kracht
kon hem nog redden uit die klem.
Wat adviseren jullie hem?
Zijn kop zat vast in eikenhout
en dat hij sterk was en stout-
moedig kwam hem niet van pas.
Hij zag dat hij bedrogen was,
begon te brullen en te huil-
en, maar zijn poten en zijn muil
zaten zo onwrikbaar klem,
dat er geen hoop meer was voor hem.
Hij vreesde nooit meer te ontsnappen.
Tot de onbetwiste hoogtepunten van onze vroege letteren behoort ongetwijfeld Vanden vos Reynaerde, het beroemde verhaal van Reinaart de vos. Het is niet overdreven te stellen dat deze parel van de Middelnederlandse letterkunde in de West-Europese literatuur als een waar topstuk wordt beschouwd. Bibliotheken zijn erover volgeschreven en het aantal tekstedities, vertalingen en bewerkingen, al dan niet gecensureerd, loopt in de honderden.
Er is verschrikkelijk veel over dit verhaal te vertellen – en vooral te speculeren: over het auteurschap, de ontstaansgeschiedenis, latere extensies, kringen waarin het populair was, de iconografie, geografische elementen, het krachtige Nachleben tot in onze tijd. Om maar wat te noemen.
Het beste is: het verhaal lezen, in een goed geannoteerde editie of met een simultaanvertaling ernaast, de rijkdom van de taal ontdekken, je laten leiden door de meeslepende verteltrant, en je gaandeweg verdiepen in de vraag: is die Reinaert nou een held of een schurk? Zeker is, dat ons beeld van de vos sterk gekleurd is door wat er in de loop der eeuwen rond zijn figuur heeft plaatsgevonden. In een stortvloed van sterk gepolijste bewerkingen, vooral voor de jeugd, werd Reinaart (‘Reintje’, al te liefkozend) immers langzaam maar zeker synoniem met slimheid, gewiekstheid, dapperheid.
Ook in de lessen Nederlands kreeg de vos een ware heldenstatus, vooral doordat de literatuurboeken geneigd waren met kracht te benadrukken hoezeer de Middeleeuwse standenmaatschappij op de korrel werd genomen en hoe geweldig de schalkse vos vooral de adellijke elite steeds te slim af was. Het verhaal werd dan ook geacht te zijn ontstaan in de kringen van de burgerij, die zich vrolijk wenste te maken over het plebs, over de volslagen gedegenereerde geestelijkheid en over de kwalijke neigingen van de hoge adel.
Latere bewerkingen, zoals de ongecensureerde, in robuust proza geschreven versie van Paul Biegel, maar vooral wetenschappelijk onderzoek hebben het beeld van de vos voorgoed doen kantelen en hem z’n historische plek teruggegeven. Het Reinaartverhaal is hoogstwaarschijnlijk ontstaan in een aristocratisch milieu en beoogt niet de adel als zodanig op de hak te nemen, maar probeert ‘van binnenuit’ bepaalde mores van dat milieu te schetsen en evenzeer te waarschuwen voor inhalig en goedgelovig gedrag als voor intriganten die de hofcultuur dreigen te verzieken. Aan de basis is Vanden vos Reinaerde een uitnodiging tot zelfreflectie.
Zodra het hof zijn zwakke plekken toont, gaat het onherroepelijk fout en de achilleshiel bij uitstek is steeds weer de hebzucht, de ‘graaicultuur’ zoals we in deze tijd zouden zeggen. Stukje bij beetje valt de complete hofhouding rond koning Nobel omver, doordat de hoge heren en dames met open ogen in de val lopen zodra er iets te halen valt, en dat ondanks het met de mond beleden devies dat matigheid altijd het beste is: ‘Mate es tallen spele goet…’
In de huidige visie is Reinaert een levensgevaarlijke crimineel, een perverse smiecht. De schrijver van het verhaal, van wie we alleen maar weten dat hij Willem heette en dat hij op z’n minst nog één ander werk componeerde, met de titel Madoc(ke) – voor neerlandici een naam met een magische klank – had een dierlijk omhulsel nodig om het gewenste profiel te geven aan de schurkachtigheid van dit wezen. Dierverhalen zijn van alle tijden, fabeldichters hebben de transformatie naar de dierenwereld altijd gebruikt om goede, maar vooral slechte eigenschappen van het mensdom te beschrijven en te bekritiseren. Dat geldt voor het Reinaartepos evenzeer.
Lees hoe de vos erin slaagt de beer te misleiden, die met een arrestatiebevel namens de koning bij de vossenburcht is gearriveerd, waarvandaan de bewoner hem echter snel meetroont naar een plek die de beer nog lang zal heugen. Hebzucht wordt andermaal genadeloos afgestraft. Het arme dier overleeft het, maar vraag niet hoe. En Reinaert bescheurt zich van het lachen, nadat hij eerder al een wolvin heeft verkracht, haar welpjes heeft blindgepist, een hondje van zijn worst heeft beroofd, een haasje seksueel heeft misbruikt en een kip heeft doodgebeten.
Dat hij hierna kater Tibeert dusdanig in het nauw brengt dat deze in blinde paniek een pastoor van een van z’n testikels berooft, dat hij datzelfde haasje z’n kop afbijt en niet te beroerd blijkt zijn bloedeigen vader valselijk te beschuldigen van een samenzwering tegen de koning: dat verbaast dan niet meer… Lekker dier. Let ook op het ‘crommen pat’ dat de vos bewandelt – trefzeker symbool van zijn ongrijpbare wezen en zijn onvoorspelbare manoeuvres.