Anoniem, Karel ende Elegast

Karel ende Elegast vs. 194-278 – vertaling hieronder
Hi was in menegen gedochte,
Waer hi best varen mochte
Daer hi stelens soude beginnen.
Doe quam hij een wout binnen,
Karel die edel man,
Dat niet verre en stont van dan.
Doe hi quam gereden daer,
Die mane sceen scone ende claer,
Die sterren lichten aen den trone;
Dweder was claer ende scone.

’Deus,’ peinsde die coninc,
‘Ic was gewone voor alle dinc
Dieve te hatene daer icse wiste
Die den lieden met liste
Haer goet stelen ende roven
Nu mach ic hem wel geloven,
Die leven bider avonturen
Ende weten wel dat si verburen
Lijf ende goet mach mense vaen.
Men doetse hangen ende thooft of slaen
Ofte sterven arger doot.
Haren anxt es dicke groot
Nemmermee en ghevalt mi dat
Dat ic man door cleinen scat
Sterven doe in al mijn leven
Ic hebbe Elegast verdreven
Dore cleine sake uut minen lande,
Die dicke set sijn lijf te pande
Dore dat goet daer hi bi leeft.
Ic wane hi dicke sorge heeft:
Want hi en heeft lant noch leen,
Noch ander toeverlaet geen
Dan hi met stelen can bejagen;
Daer op moet hi hem ontdragen.
Ic nam hem tlant des was hi here
– Dat mach mi nu wel rouwen sere –
Beide borch ende lant.
Des was ic herde onbekant,
Want hi hadde in siere scaren,
Die met hem onthouden waren,
Ridders, serianten een groot getal,
Die ic heb onterft al
Beide van lande ende van goede.
Nu volgen si hem door armoede.
Ic en laetse niewer geduren:
Diese onthilde, ic daden verburen
Beide borch ende leen.
Dus en heeft hi toeverlaet geen
Ende moet hem onthouden
In wildernissen ende in wouden
Ende moet allene bejaghen
Daer si hem alle op ontdragen
Maer so vele esser an:
Hi en steelt genen armen man
Die bi sijnre pinen leeft.
Dat pelgrim ofte coopman heeft
Laet hi hem gebruken wel.
Maer hi en versekert nieman el:
Biscoppen ende canoniken,
Abden ende moniken
Deken ende papen,
Daer hise can betrapen,
Comen si in sijnre vaerde,
Hi neemt hem mulen ende paerde
Ende steectse uut haren gereide,
Dat si vallen op die heide
Ende neemt hem mit siere cracht
Dat si daer hebben bracht,
Silver, cleder, faselment.
Dus bejaegt hi hem omtrent
Daer hi die rike lude weet.
Hi neemt hem haren scat gereet,
Beide silver ende gout.
Sinen list es menichfout;
Nieman en can hem gevaen.
Nochtan heefter om gedaen
Menich man sine macht.
Ic woudic nu in deser nacht
Sijn geselle mochte wesen.
Ay, Here God, helpt mi tot desen!’

Met deser talen voer bet voort
Die coninc, ende heeft verhoort,
Hoe een ridder quam gevaren
In der selver gebaren
Als die riden wil verholen…

vertaling Karel Eykman
Hij zweeg om erbij stil te staan
Waar hij het best naar toe kon gaan
Om met stelen te beginnen.
Toen ging hij een woud binnen,
Karel, die edele man,
Nog dicht bij huis, niet ver daarvan.
Zo is hij op weg gegaan;
Vol en helder scheen de maan,
het was goed weer en in het donker
Schitterde de hemel van stergeflonker.

Mijn God, dacht hij, U die mij kent,
Weet dat ik niet anders was gewend
Dan op dieven te jagen waar ik ze wist,
Die de mensen met bedrog en list
Beroven van hun vermogen.
Nu bekijk ik ze met andere ogen.
Ze leiden een wankel bestaan,
Ze weten wat ze verliezen gaan:
Leven en goed, als ze worden gevangen.
Ze worden onthoofd of opgehangen,
Of hun wacht een nog ergere dood;
Hun angst daarvoor is dikwijls groot.
Dit beloof ik voor altijd:
Dat ik niemand om een kleinigheid
Nog laat sterven, in al mijn leven.
Ik heb Elegast verdreven
Om een onbelangrijk feit,
Zodat hij nu een riskant leven leidt
Voor de buit waar hij van leeft.
Ik denk dat hij veel zorgen heeft:
Hij heeft geen huis of haard of leen,
En hij kan verder nergens heen;
Zijn enige wijze van bestaan
Is het dievenpad op te gaan.
Ik nam hem zijn land af, indertijd,
‑ Daarvan heb ik nu veel spijt ‑
Zijn burcht en het omringende land.
Ik was toen niet goed bij mijn verstand
Want hij had een hele schare
Van mensen die bij hem in dienst waren.
Ridders en schildknapen, en voor straf
Nam ik alles van ze af,
Wat ze hadden aan land en goed.
Ze volgen hem nu uit arremoed.
Door mij hebben ze rust noch duur
Want wie hen helpt, die krijgt het zuur;
Burcht en leen worden verbeurdverklaard,
Dus vindt hij nergens huis of haard
En moet hij zich schuilhouden
In woeste streken en in wouden,
Waar hij, alleen, op jacht moet gaan
Naar waar ze allen van bestaan.
Maar zoveel weet ik er wel van:
Hij besteelt geen arme man
Die van zware arbeid leeft.
Wat een pelgrim of koopman heeft
Laat hij hem houden, zonder meer,
Maar veilig is geen enkele heer:
Geen bisschop of kanunnik,
Geen abt en ook geen monnik,
Geen deken en zelfs geen pastoor
Glipt tussen zijn vingers door.
Wie er in zijn buurt maar rijdt,
Is zijn paard en muildier kwijt;
Allen, waar hij ze ook maar vond,
Wipt hij uit het zadel op de grond
En ontneemt hun met grote kracht
AI wat zij hebben meegebracht,
Zilver, gewaden, kostbare schalen;
Hij zal dat altijd daar weghalen
Waar hij mensen weet met centen.
Hij neemt hun geld, zonder complimenten,
Of het nu goud of zilver is.
Hij is zo listig, slim en gis;
Niemand kan hem arresteren,
AI wilden velen dat proberen
En al deden velen hun best uit alle macht.
Ik wilde dat ik deze nacht
Zijn metgezel kon wezen.
Here God, help mij in dezen.

Zo zat hij in zichzelf te praten;
Hij kreeg toen een ridder in de gaten,
Die reed omzichtig op dat pad
AIsof hij liever niet had
Dat men hem langs zag gaan…

Ic woudic nu in deser nacht sijn geselle mochte wesen

 In januari 2013 was het eindelijk zover dat de renovatie van De Lange Akker kon beginnen, het huidige keramiekatelier van Margreet aan de rand van de Leiderdorpse Heemtuin. We waren in zee gegaan met Timmer- en Bouwbedrijf Maatwerk uit Leiden. Bij onze eerste ontmoeting meende ik in een van de directeuren van het bedrijf een oude bekende te herkennen, maar ik kon hem niet direct thuisbrengen.
Hij echter stak onmiddellijk zijn hand naar me uit – kijk aan, meneer Nijhof! – en stelde zich voor als een oud-leerling van lang geleden. Prompt na de hernieuwde kennismaking citeerde hij lachend: “Fraeye historie ende al waer”. Uit de literatuurles Nederlands in 4 havo was hem mijn enthousiasme over de ridderroman Karel ende Elegast bijgebleven en die eerste versregel had hij altijd onthouden.
Iemand die niet in het onderwijs heeft gewerkt, zal waarschijnlijk nooit begrijpen dat zo’n ogenschijnlijk onbeduidend moment een ultiem geluksgevoel bij de ontvanger teweegbrengt. Zelf had ik bij wijze van spreken de neiging ter plekke een vreugdedansje te maken en luidkeels aan de wereld te verkondigen dat mijn dagen in het onderwijs dus niet voor niets waren geweest.
Ruim 25 jaar geleden, bij de lancering van de Tweede Fase in het onderwijs, werd even geopperd om op de havo alle literatuur van vóór 1880 van de lijst voor het vak Nederlands te schrappen. Tijdens het vragenrondje na een workshop op de Leidse universiteit maakte een docent uit een Rotterdamse achterstandswijk ernstig bezwaar. Hij wist, beter dan de geleerde dames en heren van de hervormingscommissie: als je met Karel ende Elegast in 4 havo begint, heb je meteen de leerlingen, óók de allochtone leerlingen, voor het vak gewonnen.
Mijn vriend en evenknie, de hier vaker genoemde Henk Schaap, zei altijd: “Nederlands is het gemakkelijkste vak om te geven op de middelbare school, als je als aankomend docent je eerste lessen mag beginnen met de Frankische ridderroman Karel ende Elegast.” En zo is het ook. Sowieso vormt het vertellen over de letterkunde van de middeleeuwen een ideale inburgeringscursus, gewoon via de leraar Nederlands, die zich daarmee en passant ook nog eens onderscheidt als leraar maatschappijleer en burgerschapskunde.
Moed, trouw en geloof – herkenbare waarden van alle plaatsen en tijden – zijn immers de pijlers waarop de meeste van die verhalen zijn gebaseerd, en Karel ende Elegast vormt daarop bepaald geen uitzondering. Daarom ook spreken die oude teksten nog steeds iedereen aan en daarom zou het een schande, nou ja, toch in elk geval een gemiste kans zijn de jeugd er niet mee te confronteren.
Wat moeten we denken van die vreemde gebeurtenis die Karel overkomt? ‘s Avonds, vlak voor het inslapen, wordt hij gewekt door een stem: jij, grote Karel, sta op, kleed je aan en ga vannacht ergens stelen. Belachelijk natuurlijk; zeker gedroomd. Maar de stem komt terug. Hoort hij spoken? Is het de duivel? Pas als die stem voor de derde keer klinkt, kan het niet anders of het bevel moet van God afkomstig zijn. Dus de koning gehoorzaamt, al kan het hem nota bene volgens zijn eigen wetten letterlijk de kop kosten.
En dan komen we bij de essentie van die inburgeringscursus. Want de kern van Karel ende Elegast is niet dat Karel gehoorzaam is aan een goddelijke opdracht. Het is tenslotte volgens de hemelse boodschapper ook in zijn eigen belang. Zelfs de vazallentrouw van Elegast, hoe indrukwekkend ook, is niet de kern. De kern is dat de machtigste vorst die Europa ooit heeft gekend, met een rijk dat zo ongeveer de hele toenmaals bekende wereld omspande, in nederigheid zijn ongelijk leert bekennen: “Ik zat helemaal fout met die Elegast; hij blijkt mijn beste vriend te zijn, hij waagt voor mij zijn leven, ondanks het feit ik hem op valse beschuldigingen verbande en het donkere woud instuurde.” Kom daar nu nog eens om, om zoveel zelfinzicht – bij onze huidige gezagsdragers bijvoorbeeld.
Wanneer ik in Nijhof Tekst over Middelnederlandse letterkunde schrijf, loop ik altijd het risico voorbij te gaan aan de actuele stand van zaken in de mediëvistiek. Ik probeer ‘het vak’ min of meer te volgen, maar mijn kennis is uiteraard beperkt en oppervlakkig. Wat ik hier eerder bijvoorbeeld over Vanden vos Reynaerde schreef, blijkt voor een deel allang achterhaald, zoals ik leerde uit De Reynaert, het schitterende, vorig jaar verschenen magnum opus van Frits van Oostrom.
Ook met betrekking tot Karel ende Elegast is het beeld inmiddels gekanteld. Vroeger vertelden we onze leerlingen dat het hier om een typisch voorhoofse ridderroman ging: Karel de Grote als centrale figuur, de feodale samenleving als decor, ridders als houwdegens, ondergeschikte positie van de vrouw. Want dat waren zo ongeveer de kenmerken van dat genre.
Het tegengas komt dit keer uit België. Met veel belangstelling las ik Vertellen is een kunst. De geschiedenis van Karel ende Elegast, een recente studie van Jozef Janssens, emeritus hoogleraar in Brussel, die dat kantelende beeld over ‘de vader van Europa’ overtuigend verdedigt. Alleen al de overpeinzingen van Karel, zoals in het fragment hierboven weergegeven, zijn immers overduidelijk ‘hoofse’ inzichten, ver verwijderd van die voorhoofse kenmerken. Opvallend genoeg sluit Janssens aan bij een (nooit serieus genomen) theorie van de Groningse hoogleraar Klaas Heeroma die al in de jaren 1960 de anonieme auteur van Karel ende Elegast op één lijn stelde met die van een tweetal (let wel: hoofse) Arthurromans.
In zijn dissertatie kwam de Antwerpse professor Mike Kestemont eerder al via computeronderzoek naar de frequentiepatronen van de rijmwoorden in de drie teksten tot de veronderstelling dat de Karelauteur inderdaad zowel binnen de Karelepiek als de Arthurromans actief moet zijn geweest. Janssens volgt Kestemonts spoor en bespreekt onder meer de inhoudelijke overeenkomsten tussen het avontuur van enerzijds Karel en zijn trawanten en anderzijds de ridders van de Ronde Tafel die zoals bekend op queeste gaan en die tijdens hun zoektocht ‘peinzenderwijs’ tot verassende inzichten komen.
De doorgaans nachtelijke avonturen leiden tot een ongezochte, maar zich krachtig opdringende loutering, en dat is exact wat er óók in Karel ende Elegast aan de orde is. Het door God geïnitieerde avontuur van de koning maakt hem aan het eind van de rit tot een beter mens, waarmee de psychologie van de tekst toch een stuk gelaagder is dan men bij een voorhoofse roman zou veronderstellen.
Ik zal allerminst beweren dat het kennisnemen van die nieuwe inzichten omtrent het verhaal van Karel en zijn vazal ook mij tot een beter mens heeft gemaakt, maar misschien wel een iets wijzer mens. Het heeft me bewust gemaakt van het feit dat Karel ende Elegast een veel interessanter en diepzinniger verhaal is dan door de misleidende term ‘voorhoofs’ werd gesuggereerd. Natuurlijk, Karels zuster, getrouwd met de schurk Eggeric van Eggermonde, krijgt van haar man een stomp op haar neus “Dat haer dat bloet ter stont / Ter nase ende ten monde uut brac”. En als ‘s anderendaags de misdadige Eggeric in een door God aangestuurd tweegevecht met Elegast het loodje legt, heeft die zuster ook al weinig in te brengen, want de overwinnaar mag ter beloning de kersverse weduwe mee naar huis nemen: “Die coninc gaf hem Eggerics wijf / Si waren tsamen al haer lijf”. Goed, dat laatste dan weer wel, maar toch zul je een dergelijke onheuse bejegening van de vrouw in de Arthurromans niet tegenkomen.
Enfin, in de klas werkte de simplificatie voorhoofs – hoofs, elke soort met z’n eigen typeringen en voorbeelden, feilloos voor het in kaart brengen van de middeleeuwse epiek. Leerlingen konden prima uit de voeten met zoveel overzichtelijkheid. Dat de werkelijkheid daarbij enig geweld werd aangedaan, gold voor niemand als een probleem. Uiteindelijk gaat het immers om de verhalen zelf, of ze nu de hofcultuur van de legendarische sprookjeskoning Arthur of die van de tot legende gepromoveerde, historische Karel de Grote als uitgangspunt hebben.
Karel ende Elegast, het verhaal van de machtigste koning ooit, die zichzelf voor de duur van één nacht vernedert tot het uitschot van de middeleeuwse samenleving, het gespuis dat zich ophoudt in velden en bossen: het is een even prachtig als betekenisvol verhaal dat we geen enkele leerling mogen onthouden.

  • Karel ende Elegast. Vertaald door Karel Eykman, Bezorgd en ingeleid door A.M. Duinhoven, Amsterdam, 1998.
  • Jozef Janssens, Vertellen is een kunst. De geschiedenis van Karel ende Elegast, Gorredijk, 2023.

Mis niets en ontvang Nijhof Tekst in je mailbox

© 2025 Jos Nijhof