“Het was gebeurd doordat ze zich zo verveelde. Ze had in de tuin met een bezem naar de zwaluwen staan slaan. Tientallen zaten er onder de dakrand van de oude stal en binnen, slordig gebouwde nesten op stoffige balken of onder het dak, en de halve zomer vlogen de vogels met hun snavels vol kevers, mieren, wespen, spinnen, vliegen, bijen, motten en waterjuffers door allerhande gaten in en uit.
Uit het noorden naderde een onweersbui, een lange krullende pluim met een donkere wig aan de onderkant waar krachtige windvlagen uitschoten. Ze kreeg een onbezonnen en energiek gevoel van de wind, hoewel ze er met haar rug naartoe stond vanwege al het opwaaiende stof. Maar dat was alles wat het was: wind en onweer; ergens ten noorden van hier zou het gaan regenen. Ze verveelde zich; er was niets te doen in Old Glory, nooit iets te doen bij haar stomme ouders thuis, en de zondag was het ergst, gewoon niets, niets, niets te doen als de televisie het niet deed en je nergens heen kon en er niets anders in de koelkast lag dan een rauwe kalkoenborst die stonk omdat hij er al een week lag. Dus markeerde ze de gaten die de zwaluwen gebruikten en sprong op; ze sloeg naar ze alsof het tennisballen waren en zij jeugdkampioene. De wind wakkerde sterk aan, rukte sissend aan de boombladeren. Ze hoorde een truck aankomen die zo hard rammelde dat het leek of hij uit elkaar zou vallen, ze tolde gracieus om haar as met het bezem‑racket en zag Ed Kunky’s zwarte bakkebaarden door de vettige voorruit met naast zich zijn zoon Whitey, knappe Whitey, die een klas hoger zat dan zij, die haar deed dagdromen dat ze op een kleuterschoolstoeltje zat met haar rok als een klok om haar enkels en hij naar haar toe kwam met iets in zijn hand, ze wist nooit precies wat, een bos bloemen of een opgerolde krant of een reep (jaren later werd dit door een Freudiaans psychiater opgehelderd), maar hij boog zich over haar heen, bukte zich en kuste haar op de mond, een kus als een mug die ’s nachts langs haar lippen en haar haar scheerde, en in die dagdroom viel ze flauw. Maar nu stak ze worstelend tegen de wind de bezem omhoog, klaar om een zwaluw naar het andere eind van de wereld te meppen. Maar geen enkele zwaluw liet zich zien, de truck kwam langs en was alweer voorbij met zijn rammelende en dreunende lading scherpgerande ijzeren dakplaten en zink, afkomstig van de oude stal van Knudsen ten noorden van hier. Drie zwaluwen doken op hoge gaten in de muur af, en net toen zij opsprong en met de bezem naar de zwaluwen maaide, sloeg een woeste windvlaag onder een van de stukken dakplaat. Het scherpe stuk metaal zeilde als een zilverkleurige, vliegende guillotine door de tuin, sneed allebei haar gestrekte armen vlak boven de elleboog af, raakte haar vervolgens in het gezicht en kliefde en brak haar neus.
De Kunky’s merkten niet eens dat ze haar amen hadden afgehouwen, metaalsproeiend reden ze de heuvel op en verdwenen uit zicht. Ze stond er verbaasd en als aan de grond genageld bij, zag de nerf in de tegen de stal getimmerde planken, waarvan de verf door vorst en stuivend zand was weggevreten, de zwaluwen die onbekommerd af en aan vlogen met insecten in hun snavel geklemd, waardoor het leek of ze een snor hadden, de door de wind uiteengereten hemel, de blinde ramen van het huis, die haar met hun oude glas blauwkolkende spiegelbeelden toewierpen, de fonteinen van bloed die uit haar armstompjes spoten; en het allereerste moment hoorde ze zelfs de natte plof waarmee haar onderarmen tegen de stal sloegen en het heldere geluid van inslaand metaal. Maar ze kon niet naar de grond kijken, ze wilde niet haar handen daar zien liggen, nog steeds gekromd alsof ze de bezem vasthielden.
Ze liet een luid geloei horen.
Uit haar op barsten staande longen spoot een luid galmende schreeuw, de opstandige brul aan het einde van het leven die iedereen wil laten horen maar waartoe weinigen nog in staat zijn. En die haar ouders als speren van de beddenveren lichtte.”
Annie Proulx (1935) is een Amerikaanse schrijfster van wie ik elke snipper wil lezen. Mijn liefde voor haar oeuvre begon met Scheepsberichten (The Shipping News), dat na de vertaling in 1993 in Nederland een behoorlijk succes werd. Daarna werd al haar werk vertaald, inclusief de twee boeken die ze eerder had geschreven: de verhalenbundel Klaaglied (Heartsongs) en de roman Ansichten (Postcards). Haar laatste boek – en ze heeft in interviews aangegeven dat het gezien haar hoge leeftijd ook écht haar laatste is – verscheen in 2016. De Nederlandse vertaling van deze 800 pagina’s tellende pil is Schorshuiden, de oorspronkelijke titel luidt Barkskins.
“No, I dont’t care as much about humans as I do about the trees and the forest,” zei ze vorig jaar in VPRO Tegenlicht (klik hier) . En na het lezen van Schorshuiden snap je waarom: niet alleen schetst ze in dat boek de barbarij waarmee Europese immigranten een deel van de inheemse Amerikaanse bevolking hebben uitgeroeid, maar ook laat ze zien tot welke ecologische catastrofe die gruweldaden uiteindelijk zullen leiden. Nee, vrolijk word je doorgaans niet van haar werk, maar toch bevalt het me bovenmate, met uitzondering van het autobiografische Mijn leven op Bird Cloud Ranch (Bird Cloud. A Memoir). Haar grote kracht ligt overduidelijk niet in het persoonlijk-beschouwelijke.
Ik ken overigens mensen die Scheepsberichten niet om door te komen vinden en die al helemaal afhaken bij Accordeonmisdaden (Accordion Crimes) uit 1996. Nu moet ik erkennen dat je even je weg moet vinden in dat 500 pagina’s tellende boek, maar op een gegeven moment raak je – raak ik althans – volledig in de ban van de ongekende rijkdom aan beelden, avonturen en personages. Daarnaast sta je versteld van Proulx’ onwaarschijnlijke belezenheid op vele terreinen. En tot slot: de manier waarop ze het kleine menselijke drama weergeeft, de humor en de spanning doseert, de karakters ontleedt, dat vind ik – en dat geldt voor al haar romans en verhalen – ronduit fascinerend.
Een groene knopaccordeon (een accordion schijnt nét iets anders te zijn dan een accordeon, maar à la) is de verbindende schakel in het boek waarvan andermaal de immigratie naar Amerika het onderwerp is, inclusief de gedwongen aanpassing aan de zeden van het gastland en de daarop volgende vermenging van culturen met de bijbehorende rivaliteit tussen etnische groeperingen onderling.
Het boek begint in 1890 bij een groep Siciliaanse immigranten op weg naar New Orleans en eindigt honderd jaar later bij een groep Noren in Minnesota. Je maakt een denkbeeldige reis door de Verenigde Staten, net als de trekzak die door de Siciliaanse accordeonbouwer wordt meegenomen, en die uiteindelijk als oud vuil ergens op een highway in Mississippi belandt. Als literair motief verbindt het instrument de acht bevolkingsgroepen die in het boek passeren en het symboliseert hun doorgaans droeve lot.
In 2012, in de periode van Obama’s herverkiezing, speelden we met Al Dente Naar Amerika!, een voorstelling gebaseerd op Accordeonmisdaden. Een indrukwekkende scène was die waarin Vela Gasmann haar onderarmen kwijtraakt. Vela, achterkleinkind van pionier Gunnar Gasmann die in 1902 uit Noorwegen naar het Beloofde Land was gekomen, is bepaald niet de eerste die in het boek door onheil wordt getroffen. Het heeft geen zin het aantal gewonden en jonggestorvenen in Accordeonmisdaden te tellen: het zijn er domweg teveel.
Zoals in alle scènes lieten we ook in deze veel over aan de fantasie van de toeschouwer. Als ik m’n ogen dichtdoe, zie ik Rienke Cunes in haar voortreffelijke vertolking van Vela met de bezem steeds wilder om zich heen zwaaien, hoor ik de dreigende muziek van Patrick Watson die ik ter illustratie gevonden had, en ik verbeeld me zelfs dat ik die gruwelijke, hemeltergende ‘natte plof’ hoor.
(Tip: lees het fragment hierboven (nog eens) en laat op de achtergrond de muziek van Patrick Watson z’n gang gaan)