Anna Seghers, Het zevende kruis

“Om te beginnen moet ik eindelijk eens voldoende eten, zei Georg bij zichzelf, anders haal ik geen honderd stappen meer. Een paar minuten hiervandaan was toch een automatiek, daar was toch ook de tramhalte. Hij voelde een steek in zijn hartkuil. Het was bijna of hij met een mes werd gestoken en vooroverviel, alles werd zwart voor zijn ogen. Dat was hem in het kamp een paar keer overkomen na heel zware dagen. Naderhand was hij erg teleurgesteld geweest omdat het zomaar over was gegaan, alsof de punt niet was blijven steken, maar door hem heen was gegaan. Nu was hij woedend. Hij had zich zijn ondergang heel anders voorgesteld, hij had zich willen verzetten, mensen bij elkaar willen schreeuwen.
Waarom? vroeg hij zich af. Hij stond alweer op zijn benen. Hij schudde zijn jas uit, die vochtig en verkreukeld was. Hij liep door de wijk langs de Boven
‑Main. Ook dat zou grappig geweest zijn: dood achter een hek liggen, terwijl ze de hele stad naar hem afzochten.
Wat zag de stad er opeens jong uit, zo rustig en schoon. Ze kwam tevoorschijn uit de nevel, besprenkeld met een teer licht, en niet alleen de bomen en grasperken, de bruggen en huizen, maar ook het plaveisel zelf was zo fris als de morgen. Hij stelde nuchter vast dat het in elk geval de moeite waard was geweest om uit het kamp te ontsnappen, hoe het ook zou aflopen. Wallau is misschien het land al uit, dacht hij. Belloni zeker. Hij schijnt vrienden gehad te hebben. Wat heb ik verkeerd gedaan dat ik ben blijven steken? De straten aan de rand van de stad waren nog leeg geweest. Maar achter de schouwburg begon de drukte, alsof het in de binnenstad al dag was. Toen Georg de automatiek binnenging, koffie en soep rook en achter glas brood en schalen met eten zag, vergat hij van honger en dorst zijn angst en zijn hoop. Bij de caissière wisselde hij een mark van Belloni’s geld. Tergend langzaam draaide het belegde broodje naar de opening. Moeten wachten tot het kopje onder het dunne straaltje koffie vol was, was iets voor mensen die kúnnen wachten.
Het was tamelijk druk in de automatiek. Twee jonge kerels met een pet van de gasmaatschappij op hadden hun kopjes en borden naar een tafeltje gebracht, waartegen hun gereedschapstassen stonden. Ze aten en kletsten, tot een van hen plotseling ophield met praten. Hij merkte niet dat zijn vriend hem verbaasd gadesloeg en zich toen omdraaide om te zien waar hij naar keek
.
Georg was inmiddels verzadigd. Hij verliet de automatiek zonder op of om te kijken. Daarbij liep hij rakelings langs de man die daarnet geschrokken naar hem had gekeken. ‘Ken je hem?’ vroeg de ander. ‘Fritz,’ zei de eerste, jij kent hem ook. Je kent hem van vroeger.’ De ander keek hem onzeker aan. ‘Dat was Georg, absoluut,’ ging de eerste verder, heel openhartig en heel opgewonden. ‘Ja, Heisler, die gevlucht is.’ Toen zei de ander met een half lachje en een schuine blik: ‘Jezus! Daar had je wat aan kunnen verdienen.’
‘Zou ik…? Zou jij…?’
Plotseling keken ze elkaar aan met die vreselijke blik van doofstomme mensen of heel slimme dieren, van alle schepsels die zich niet kunnen uiten omdat hun verstand hun hele leven opgesloten is. Toen blonk er in de ogen van de ene man iets wat zijn tong losmaakte. ‘Nee,’ zei hij, ‘ik zou het ook niet hebben gedaan.’ Ze pakten hun tassen. Vroeger waren ze goede vrienden geweest, daarna waren de jaren gekomen waarin ze geen verstandig woord meer met elkaar wisselden uit angst zich aan de ander over te leveren voor het geval die veranderd was. Nu was gebleken dat ze allebei de oude waren gebleven. Ze verlieten de automatiek als vrienden.”

Uit angst zich aan de ander over te leveren

In de bekende film Good Bye Lenin! (2003) passeert een scène, waarin het boek Das siebte Kreuz van Anna Seghers (1900-1983) opnieuw op de plank wordt gezet, kort nadat de moeder in die film uit haar coma ontwaakt is en haar kinderen de klok terugdraaien om de schijn op te houden dat de Muur nog niet gevallen is. In de DDR had de roman van Seghers kennelijk een min of meer gelijkwaardige status als de Spreewald-augurken waar de moeder later in de film zo naar hunkert.
Das siebte Kreuz, Roman aus Hitlerdeutschland werd in 1942 gelijktijdig gepubliceerd in Mexico en de Verenigde Staten en behoorde na de oorlog tot de verplichte schoolliteratuur in Oost-Duitsland. De schrijfster, van gedeeltelijk Joodse afkomst, was ten tijde van het naziregime met haar familie naar Frankrijk gevlucht. Na de oorlog keerde ze terug naar Europa. Ze vestigde zich in 1949 in de DDR, waar ze zich onder een zekere dwang ontplooide tot een gezagsgetrouwe onderdaan met communistische idealen. In 1952 ontving ze de Internationale Stalin-Vredesprijs (later: Lenin-Vredesprijs), een eer – als je het zo wilt noemen – die bijvoorbeeld ook te beurt viel aan beroemdheden als Fidel Castro, Salvador Allende en de Nederlandse cineast Joris Ivens. Nelson Mandela was de laatste die de prijs in 1990 toegekend kreeg.
Het zevende kruis heb ik lang geleden gelezen en daarna een paar keer herlezen, het laatst in een volledig herziene vertaling, want ik vind het een fantastisch geschreven, spannend boek waarvan ik me afvraag waarom het, althans in ons land, niet veel bekender is. Het is wijd en zijd bejubeld, ook buiten de DDR. Het onwrikbare orakel van de Duitse kritiek, Marcel Reich-Ranicki, noemde het nota bene ‘De belangrijkste roman door een vrouw in het Duits geschreven’.
Het verhaal speelt zich af in het jaar 1937. Hoofdpersoon Georg Heisler slaagt erin met zes medegevangenen uit het concentratiekamp Westhofen bij de plaats Worms te ontsnappen. Dit fictieve kamp schijnt gebaseerd te zijn op verhalen van gevangenen uit het concentratiekamp Dachau. De wrede kampcommandant Fahrenberg, bang voor gezichtsverlies, beveelt dat de vluchtelingen binnen zeven dagen gearresteerd moeten worden en zet een goed georganiseerde klopjacht op touw.
Wat de zes overige gevangenen betreft krijgt hij zijn zin, maar Georg Heisler lukt het om uit de handen van de Gestapo te blijven. Enerzijds wordt hij tijdens zijn vlucht met geld en onderdak geholpen door mensen die hem welgezind zijn, anderzijds moet hij constant op zijn hoede zijn: niet alleen voor de trawanten van Fahrenberg, maar ook voor Hitlergetrouwe burgers die hem maar al te graag willen verraden. De lezer volgt de bewegingen van Georg Heisler op de voet, maar soms verplaatst het perspectief zich naar de situatie in het kamp, of bijvoorbeeld naar de andere vluchtelingen of jeugdvrienden van Georg. Constant blijf je de spanning voelen: zal hij herkend worden? En zal die herkenning tot zijn arrestatie leiden?
Natuurlijk is ‘de ontsnapte gevangene’ op zichzelf al een thema of zelfs een genre in film en literatuur. Bij het lezen moest ik nu en dan terugdenken aan The Fugitive, en dan bedoel ik de populaire Amerikaanse serie waar we in de beginjaren van de televisie naar keken, en niet de daarop gebaseerde speelfilm uit 1993. Ook in die serie – en in de film – draait het om een man die permanent onzichtbaar moet zien te blijven voor de autoriteiten. En net als Georg Heisler is deze vluchteling, de ten onrechte van moord beschuldigde Richard Kimble, degene die de sympathie van de beschouwer geniet en van wie je alleen maar hoopt dat het goed met hem zal aflopen.
Ik herinner me de onverdraaglijke spanning die ik voelde als jongen van dertien, veertien jaar en hoe m’n zussen en ik steeds weer uitkeken naar een volgende aflevering over een ontsnapping waar geen einde aan leek te komen. In Het zevende kruis heerst al snel na het begin een vergelijkbare spanning, maar dan tegen de achtergrond van de naziterreur, waarvan de wrede kampcommandant Fahrenberg de ultieme representant is. Niet alleen het barbaarse ‘Hitlerdeutschland’ echter bepaalt het decor: dat geldt ook voor de rurale atmosfeer van de Rijnland-Palts in het Duitse zuidwesten. De dorpen, de landerijen, de kleine steden in het lieflijke stroomgebied van de rivier de Main: ze worden geschilderd met een fijn penseel en met een liefde die fel contrasteert met de spanning en de gruwelen.
In het fragment hierboven heeft Heisler het platteland verlaten om in de stad naar eten te zoeken. In een automatiek wordt voelbaar tot welke angst de gewone man en vrouw in de Hitlerjaren veroordeeld waren: achterdocht en wantrouwen jegens elkaar regeerden. Twee voormalige collega’s herkennen Heisler en die herkenning betekent voor hun onderlinge relatie haast evenveel als voor het lot van de vluchteling. Want beide mannen komen tot de ontdekking dat ze aan dezelfde kant staan en dat ze nog altijd zijn wat ze in jaren niet meer voor elkaar geweest waren: vrienden.

  • Anna Seghers, Het zevende kruis. Roman uit Hitler-Duitsland. Amsterdam 2012.
  • Hieronder een spannende scène uit The Seventh Cross; op YouTube zijn verschillende fragmenten te vinden, helaas niet de volledige film.

Mis niets en ontvang Nijhof Tekst in je mailbox

© 2024 Jos Nijhof