Andreas Burnier, Het jongensuur

“Het verbaasde mij dat zoveel mensen een man waren in dit leven en dat juist ik een meisje moest zijn. Het was een kwestie van geluk. Je had bij je geboorte vijftig procent kans dat je een jongen werd. Waarom had ik pech?
Ongelooflijke schoften, zoals de duitsers, moordenaars, NSB’ers, hele domme jongens zoals Koos Westra, saaie zoals Hein ter Heide, het waren toch allemaal mannen.
Veel meisjes kon het niets schelen dat ze gekke kleren moesten dragen die je het spelen beletten. Dat zij later hun hele leven het domste en saaiste werk zouden moeten doen in een huis, als zij wilden trouwen. Mij wel.
Wat had God tegen mij dat hij mij niet “toevallig” aan de goede kant had laten terechtkomen, zoals de veertig moffenjongens in de garage, zoals Koos, Hein, mijn neef Jacob, tienduizenden soldaten van de bevrijdingstroepen, zoals de helft van alle mensen?
Ik probeerde mij voor te stellen hoe het was om meteen als jongen te worden geboren. Je zou je er niet over verbazen. Het zou vanzelfsprekend zijn dat het met je lichaam in orde was. Dat je kon voetballen, ’s avonds door de stad lopen en meisjes aanspreken, zwemmen op het jongensuur. Een beroep kiezen en in dat beroep doorwerken als je trouwde en kinderen kreeg. Dat je geen truttige dingen hoefde te doen zoals handwerken of tafeldekken. Dat je hoorde bij de mensen die wat presteerden in de wereld: soldaten, geleerden, ministers, ontdekkingsreizigers, ingenieurs, directeuren, en niet bij de onnozele helft die van hoog tot laag allemaal hetzelfde huishoudelijke werk moesten doen. Die zelf geen geld verdienden, die zich als pauwen moesten opdirken om de andere helft te behagen.
Ik begreep dat je, als jongen geboren, het gewoon zou vinden dat je een jongen was. Je zou je niet kunnen voorstellen hoe het was om als mens in een vrouwenlichaam en in een vrouwenrol te moeten leven.
Ik zag de Canadezen voor mij, die stralend in hun jeeps de dorpen binnenreden bij de bevrijding. Zij zagen er krachtig en zelfbewust uit. Ik zag de meiden die zich om hun hals wierpen, die zich aanboden als een ding. Een voorwerp om te gebruiken.”

Dat het met je lichaam in orde was

Een populair boek op de havo- en vwo-leeslijsten voor de literatuurtentamens was een aantal jaren achtereen Het jongensuur (1969) van Andreas Burnier, pseudoniem van Catharina Dessaur (1931-2002). De constructie ervan is opvallend: de zes hoofdstukken lopen van 1945 naar 1940 en het boek eindigt met een ‘Voorbericht’. Een consequent doorgevoerde anti-chronologische volgorde dus.
Het roept associaties op met een later, maar onbetekenender literatuurlijstboek, Het rookoffer van Tessa de Loo, dat een vergelijkbare constructie heeft. In een komische tv-sketch van Koot en Bie bij het verschijnen ervan – als boekenweekgeschenk in 1987 – gaat de laatste op hoge poten terug naar de boekwinkel, omdat hij van mening is dat zijn exemplaar op de verkeerde manier is ingenaaid.
Het jongensuur is niet alleen een – overigens sterk autobiografisch – verhaal over het Joodse meisje Simone tegenover de onbegrijpelijke terreur van de oorlog, maar ook een verhaal over datzelfde meisje tegenover de ondoordringbare wereld van jongens en mannen. De onmogelijkheid van Simone om vat te krijgen op haar omgeving staat in nauw verband met het vat krijgen op haarzelf, op haar eigen identiteit.
Wat dat laatste betreft: de titel van het boek verwijst in concrete zin naar het uur waarop alleen jongens toegang tot het zwembad hebben. Simone, die zichzelf een jongen wenst, slaagt erin om op dat tijdstip het zwembad binnen te komen, maar tot haar grote verdriet wordt ze (door het dragen van een badpak!) ontmaskerd. Het verlangen naar ‘man-zijn’ laat haar echter niet los. “Het zou vanzelfsprekend zijn dat het met je lichaam in orde was,” overweegt ze in het fragment hierboven.
Die gedachte, dat het met je lichaam in orde is, passeert regelmatig binnen het actuele thema van de lhbt(i)-emancipatie. Wie het woord ‘jongensuur’ googelt, ontdekt overigens dat het inmiddels de naam is van een contactgroep voor mensen die geboren zijn in een vrouwenlichaam, maar die zich (gedeeltelijk) jongen of man voelen.
Met haar debuut, Een tevreden lach (1965), was Andreas Burnier de eerste Nederlandse auteur die op een vanzelfsprekende manier schreef over vrouwelijke homoseksualiteit. Ze durfde controversieel te zijn. Door haar werk als hoogleraar criminologie in Nijmegen, haar radicale feministische opvattingen en haar felle afwijzing van abortus en euthanasie deed ze ook buiten de literatuur stevig van zich spreken.
Het jongensuur staat niet meer op de leeslijsten: Andreas Burnier was haar tijd weliswaar mijlenver vooruit, maar lijkt inmiddels vergeten. Ik vind haar een vrouw van formaat en een schrijfster van allure.

  • Andreas Burnier, ‘Het jongensuur’. In: Belletrie 1965-1981, Amsterdam 1985.

 

Mis niets en ontvang Nijhof Tekst in je mailbox

© 2024 Jos Nijhof